ECLI:NL:GHAMS:2021:3238

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
23-003364-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in witwaszaak na onvoldoende bewijs van criminele herkomst van geldbedrag

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van ongeveer 22.000 euro, dat volgens het Openbaar Ministerie afkomstig zou zijn uit een misdrijf. De verdachte had verklaard dat het geld bestemd was voor de aankoop van een auto in Duitsland en dat hij werkzaam was in de autohandel. Tijdens de zitting heeft het hof vastgesteld dat het Openbaar Ministerie onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat het geldbedrag van criminele herkomst was. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte voldoende concreet en verifieerbaar was, en dat het Openbaar Ministerie had moeten onderzoeken of de verdachte daadwerkelijk voor zijn bedrijf werkte en of het geld voor de auto-aankoop was bedoeld. Aangezien er geen wettig en overtuigend bewijs was dat het geld van misdrijf afkomstig was, heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en de verdachte kreeg de in beslag genomen voorwerpen terug.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003364-19
Datum uitspraak: 28 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 augustus 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13259395-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1975,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg, alsmede naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 oktober 2021.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 augustus 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 22.000 euro, in elk geval enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 22.000 euro, in elk geval enig geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld voor het ten laste gelegde en aan hem een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 2 weken.

Vrijspraak

Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij voor die omstandigheden een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte een verklaring geeft die voldoet aan de voormelde eisen, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de aan die verklaring ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden. De rechter zal dan mede op basis van de concrete resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen is op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring kunnen (mede) een rol spelen de omstandigheden waaronder en de wijze waarop deze tot stand is gekomen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het volgende gebleken.
Op 7 augustus 2017 is de bestuurder van een personenauto met het Hongaarse kenteken [kenteken] staande gehouden in verband met een controle op de bepalingen gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994. In deze auto zat de verdachte als bijrijder. Na toestemming daartoe van de bestuurder – [naam] – is de auto doorzocht door de verbalisant [verbalisant]. Op de achterbank is een sporttas aangetroffen waarin een witte dichtgedraaide plastic tas zat. In deze tas zat een groene enveloppe met daarin drie stapels eurobiljetten, bestaande uit coupures van 50, 100 en 500 euro. Het totale bedrag dat in deze tas is aangetroffen bedraagt € 22.000,-. De verdachte heeft verklaard dat het zijn geld is. De verdachte is vervolgens aangehouden op verdenking van witwassen. Het geldbedrag is in beslag genomen.
Onder deze omstandigheden kon het gerechtvaardigd vermoeden ontstaan dat sprake was van een geldbedrag dat uit (enig) misdrijf afkomstig is.
De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn staandehouding verklaard dat hij dit geldbedrag bij zich had in verband met de aankoop van een auto in Duitsland. Een dag later heeft de verdachte verklaard dat hij werkzaam is voor een bedrijf en zich voor dat bedrijf bezig houdt met de handel in auto’s.
[naam] heeft bij de staandehouding verklaard dat de verdachte auto’s importeert en deze auto’s verkoopt in Hongarije. Door of namens de verdachte zijn enkele documenten overgelegd. Enerzijds betreft het documenten van de – naar het hof begrijpt – Hongaarse Kamer van Koophandel betreffende een bedrijf dat blijkens deze registratie (onder meer) handelt in auto’s. Anderzijds zijn bankafschriften overgelegd van diezelfde onderneming, waaruit autohandel voor bedragen van ongeveer € 22.000 en ongeveer € 43.000 zou kunnen worden afgeleid.
De hoogte van het aangetroffen contante geldbedrag is in de autohandel niet uitzonderlijk. Dat het gedeeltelijk bestond uit coupures van € 500 is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat het geld een criminele herkomst heeft.
De door de verdachte gegeven verklaring moet, gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang, als (voldoende) concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk worden aangemerkt. Het had derhalve op de weg van het openbaar ministerie gelegen een (minstgenomen summier) onderzoek te entameren naar de juistheid daarvan in relatie tot de verdenking Het had in dezen voor de hand gelegen dat het openbaar ministerie navraag had gedaan dan wel laten doen via de geëigende kanalen naar het (bestaan van het) bedrijf waarover concrete gegevens zijn verstrekt, alsmede te onderzoeken of de verdachte daadwerkelijk voor dit bedrijf werkte ten tijde van het ten laste gelegde en of hem een contant geldbedrag is verstrekt ten behoeve van de aankoop van een auto. Een dergelijk onderzoek, waaruit eventueel de onjuistheid van de verklaring van de verdachte had kunnen blijken, is achterwege gebleven.
Bij deze stand van zaken kan niet worden geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 22.000,- van misdrijf afkomstig is. Niet wettig en overtuigend is dus bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat omtrent het beslag moet worden beslist als hierna te vermelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
22.000 EUR (goednummer 5431301)
1.135 EUR (goednummer 5431302)
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.D.L. Nuis en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. N. van Gelder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 oktober 2021.
=========================================================================
[…]