ECLI:NL:GHAMS:2021:3209

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
23-003673-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling van levensgezel met vrijspraak in andere zaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor mishandeling van zijn levensgezel. De verdachte was eerder door de rechtbank Amsterdam veroordeeld voor meermalen mishandeling van zijn levensgezel, gepleegd tussen 1 juni 2016 en 8 augustus 2017. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De raadsvrouw pleitte voor vrijspraak en stelde dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen als geloofwaardig beoordeeld en oordeelde dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en 60 dagen hechtenis, waarvan een deel voorwaardelijk. In een tweede zaak, waarin de verdachte ook werd beschuldigd van mishandeling van een andere levensgezel, werd hij vrijgesproken omdat het hof niet overtuigd was van de bewijsbaarheid van de tenlastelegging. De vordering van de benadeelde partij in de eerste zaak werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de schadevergoeding werd vastgesteld op € 2.000,00 voor immateriële schade. Het hof vernietigde de eerdere vonnissen en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte in de eerste zaak schuldig bevond en in de tweede zaak vrijsprak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003673-19
datum uitspraak: 22 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-056303-18 en het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 juli 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-290756-19 (ter terechtzitting in hoger beroep gevoegd) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].

Onderzoek van de (gevoegde) zaken

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is in de zaak met parketnummer 13-056303-18 beperkt hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Namens de verdachte is in de zaak met parketnummer 13-290756-19 hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - voor zover in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 13-056303-18:1.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 juni 2016 tot en met 8 augustus 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, zijn levensgezel, [benadeelde 1], (telkens) heeft mishandeld door - voornoemde [benadeelde 1] eenmaal of meermalen in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of - voornoemde [benadeelde 1] door de kamer te slepen en/of te trekken en/of - voornoemde [benadeelde 1] (met kracht) tegen de benen en/of tegen de buik en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen en/of - voornoemde [benadeelde 1] eenmaal of meermalen (met gebalde vuist) tegen de arm, althans tegen het lichaam te slaan en/of te stompen;
Zaak met parketnummer 13-290756-19 (gevoegd):1.
hij op of omstreeks 6 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel, [benadeelde 2], heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 2] een of meermalen met de hand bij de keel te pakken en/of die keel (vervolgens) (hard) dicht te knijpen en/of die keel (hard) dichtgeknepen te houden en/of met de knie op het hoofd van voornoemde [benadeelde 2] te zitten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
De strafzaak met parketnummer 13-056303-18 wordt hierna aangeduid als Zaak A.
De strafzaak met parketnummer 13-290756-19 (gevoegd) wordt hierna aangeduid als Zaak B.

Vonnissen waarvan beroep

De vonnissen waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zullen worden vernietigd omdat het hof tot een ander oordeel komt.

Bewijsmotivering Zaak A

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Zij stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende (steun)bewijs in het dossier zit. De medische informatie van de huisarts ziet voornamelijk op hetgeen aangeefster zelf heeft verklaard en betreft niet een objectieve waarneming van de arts. Daarnaast zijn de verklaringen van de familieleden van aangeefster uiteenlopend en onbetrouwbaar. Ook de verklaringen van overige derden zijn niet bruikbaar voor het bewijs. In tegenstelling tot hetgeen de ex-partners over de verdachte beweren is hij niet eerder voor huiselijk geweld veroordeeld. Ten aanzien van de verklaringen van mevrouw [getuige 1] geldt dat deze volledig berusten op hetgeen aangeefster haar heeft verteld.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte en aangeefster hebben vanaf half maart 2016 tot 8 augustus 2017 een liefdesrelatie gehad, waarin zoon [naam] is geboren. Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar in de periode van
1 juni 2016 tot 8 augustus 2017 meermalen heeft mishandeld door haar onder meer in juni 2016 meermalen in haar gezicht en tegen haar hoofd te slaan, haar door de kamer te slepen en daarna tegen haar benen te schoppen. Ook heeft de verdachte haar begin juli 2017 zo hard geslagen en geschopt dat zij bloeduitstortingen kreeg op haar bovenbeen en bijna flauw viel door een klap in haar buik. Op
14 juli 2017 heeft aangeefster de spoedeisende hulp bezocht met als bezoekreden (onder meer) pijn in de buik. Op 6 augustus 2017 heeft de verdachte haar met gebalde vuist een aantal stompen tegen haar arm gegeven. De verdachte heeft het tenlastegelegde ten stelligste ontkend.
De verklaringen van aangeefster en de verdachte staan lijnrecht tegenover elkaar. Het hof is van oordeel dat de verklaring van aangeefster steun vindt in de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Dat geldt in de eerste plaats voor de verklaringen van de vader, moeder en grootmoeder van aangeefster.
Ter zake daarvan constateert het hof met de verdediging enkele verschillen in de verklaringen van de familieleden van aangeefster. Deze verschillen zijn echter niet van dien aard dat de afgelegde verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden bestempeld. De verklaringen komen op hoofdlijnen zowel onderling als met de verklaring van de aangeefster overeen. Het hof merkt daarbij op dat sprake is geweest van een hectische en gespannen familiesituatie die de inconsistenties in de verklaringen kan verklaren. Tenslotte heeft ook de grootvader van aangeefster verklaard dat de verdachte heeft aangegeven fout te zitten. Dat hij niet specifiek over een mishandeling heeft verklaard, maakt deze verklaring niet onbruikbaar.
Het hof is van oordeel dat deze verklaringen van de vader, moeder en grootmoeder van aangeefster de aangifte ondersteunen en kunnen worden gebezigd voor het bewijs.
Voorts wordt de aangifte - en de verklaringen van voornoemde familieleden - ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] en door de inhoud van e-mailberichten die aangeefster aan [getuige 1] heeft verstuurd. [getuige 1] heeft verklaard dat zij twee blauwe plekken heeft gezien op de arm van aangeefster kort nadat de verdachte het huis van aangeefster op 8 augustus 2017 heeft verlaten. Dat sluit aan bij de verklaring van aangeefster dat de verdachte haar op 6 augustus 2017 een paar klappen met gebalde vuist tegen haar rechterarm heeft gegeven. Uit de e-mailberichten volgt dat aangeefster constant in de gaten werd gehouden en dat zij het aan [getuige 1] zou laten weten als de verdachte haar nog met één vinger zou aanraken. Het hof acht niet aannemelijk dat aangeefster in deze berichtgeving niet de waarheid spreekt, maar juist dat aangeefster bang was voor de verdachte en zij de berichten naar [getuige 1] stuurde met het doel hulp in te schakelen.
De verdachte heeft het ten laste gelegde ter terechtzitting ook in hoger beroep ontkend. Hij heeft verklaard dat er niets waar is van de beschuldigingen. Volgens de verdachte was hij juist degene die haar wilde helpen en zou hebben gemotiveerd dingen te doen. Deze lezing wordt gelogenstraft door voornoemde bewijsmiddelen en vindt overigens geen enkele steun in het dossier.
Het hof acht daarom de verklaring van aangeefster geloofwaardiger dan de verklaring van de verdachte.
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof, nu de verklaring van aangeefster op meerdere punten en door meerdere bewijsmiddelen wordt ondersteund, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Vrijspraak Zaak B

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Zij heeft primair aangevoerd dat de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar is. Subsidiair heeft zij bepleit dat er onvoldoende (steun)bewijs in het dossier zit voor hetgeen aangeefster heeft verklaard.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in de zaak met parketnummer 13-290756-19 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Aangeefster heeft ongeveer twee maanden na het incident van 6 juni 2019 aangifte gedaan bij de politie (op 14 augustus 2019). Naast de aangifte zijn in het bijzonder de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] belastend. Deze verklaringen bestaan echter in de kern in de weergave van hetgeen aangeefster hen heeft verteld. Van het door deze getuigen waargenomen letsel bij aangeefster kan met onvoldoende zekerheid worden vastgesteld dat het van verdachte afkomstig is.
Het hof is daarmee van oordeel dat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.

Bewezenverklaring Zaak A

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
13-056303-18 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 juni 2016 tot en met 8 augustus 2017 te Amsterdam, zijn levensgezel, [benadeelde 1], telkens heeft mishandeld door
- voornoemde [benadeelde 1] in het gezicht en tegen het hoofd te slaan en
- voornoemde [benadeelde 1] door de kamer te slepen en
- voornoemde [benadeelde 1] met kracht tegen de benen te schoppen en tegen de buik te slaan en
- voornoemde [benadeelde 1] meermalen met gebalde vuist tegen de arm te stompen.
Hetgeen in Zaak A meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in Zaak A bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in Zaak A bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in Zaak A bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde in zaak A en B zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat aan de verdachte geen gevangenisstraf dient te worden opgelegd nu dit niet in verhouding staat tot de LOVS-richtlijnen alsmede dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Bovendien zou zijn jonge gezin zwaar te lijden hebben onder een gevangenisstraf nu de verdachte voor het pasgeboren kind zorgt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige levenspartner, die op dat moment zwanger was en ook daarna. Aldus heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en een voor haar angstige situatie in het leven geroepen. Deze vorm van geweld is bijzonder afkeurenswaardig, nu dat inbreuk maakt op het gevoel van veiligheid dat een ieder in zijn of haar huis behoort te kunnen hebben alsmede de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer aantast.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 september 2021 is hij niet eerder voor soortgelijke feiten strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (Zaak A)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.800,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in Zaak A bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 2.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard, ernst en duur van de normschending, de impact op de benadeelde partij en haar kwetsbare positie. Voor het overige of anders gevorderde zal de vordering worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (Zaak B)

Nu de verdachte van het in Zaak B tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij
niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de vonnissen waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Zaak A
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
13-056303-18 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-056303-18 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-056303-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering voor het overige of anders gevorderde af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-056303-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 augustus 2017.
Zaak B
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-290756-19 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. N. van der Wijngaart en mr. P.A.M. Mevis, in tegenwoordigheid van mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 oktober 2021.
mr. N. van der Wijngaart en mr. P.A.M. Mevis zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]