In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2020. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen een minderjarige verdachte, die op 25 mei 2020 betrokken was bij een diefstal in vereniging. De rechtbank had de vordering van het openbaar ministerie afgewezen, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de totale waarde van de gestolen goederen € 54.666,64 bedraagt. Het hof heeft de marktwaarde van de gestolen goederen geschat op € 40.000,00, maar heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene op € 8.000,00 geschat. Gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof besloten het te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte voordeel, op € 4.000,00. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van € 4.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De duur van de gijzeling is vastgesteld op 0 dagen.