ECLI:NL:GHAMS:2021:3141

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
BKDH-21/00572
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning in Haarlemmermeer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de waarde van een woning in Haarlemmermeer is vastgesteld door de Heffingsambtenaar. De Heffingsambtenaar had de waarde van de woning, gelegen aan [adres], vastgesteld op € 351.000 op de waardepeildatum van 1 januari 2017. Belanghebbende, de eigenaar van de woning, was het niet eens met deze vaststelling en heeft bezwaar gemaakt, wat door de Heffingsambtenaar ongegrond werd verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die de uitspraak van de Heffingsambtenaar heeft bevestigd. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.

Tijdens de zitting op 19 augustus 2021, die via een videoverbinding plaatsvond, heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende betwistte de vastgestelde inhoud van de woning en voerde aan dat de waarde te hoog was vastgesteld, onder andere vanwege de aanwezigheid van asbest en overlast van bomen. De Heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde met behulp van vergelijkingsobjecten en een matrix. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Het Hof concludeerde dat de WOZ-waarde eerder te laag dan te hoog was vastgesteld, en verwierp het hoger beroep van belanghebbende. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Zittingsplaats Den Haag
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BKDH-21/00572

Uitspraak van 30 september 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A. Bakker)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland (de Rechtbank) van 1 november 2019, nummer HAA 19/597.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2017 (de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 351.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Haarlemmermeer voor het jaar 2018.
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 128. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hogerberoepszaken belastingen van het gerechtshof Amsterdam (Stcrt. 2021, 30632) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof Amsterdam. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgehad via een videoverbinding (Skype) op 19 augustus 2021. Partijen zijn verschenen, waarbij sprake was van een directe beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een geschakelde woning met een inpandige garage en een vrijstaande berging/schuur. De woning is gebouwd in 1981. De oppervlakte van het perceel is 373 m2.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“8. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet ie hoog
heeft vastgesteld. Hierin is verweerder geslaagd. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het
volgende in aanmerking.
9. Verweerder heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde een
taxatieverslag met bijbehorende matrix, overgelegd. Naar volgt uit het taxatieverslag en de
matrix is de waarde van de woning, overeenkomstig het onder 7 vermelde wetsartikel,
bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan
marktgegevens beschikbaar zijn (vergelijkingsobjecten). De in het taxatieverslag en de
matrix genoemde vergelijkingsobjecten zijn vergelijkbaar met de woning. Met de
verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning wat betreft onder meer de
perceelsoppervlakte en kwaliteit, is bij de herleiding van de waarde van de woning uit de
verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten in voldoende mate rekening gehouden. Dat in
het taxatieverslag in eerste instantie slechts één vergelijkingsobject stond vermeld, maakt
niet dat de waarde om die reden te hoog is vastgesteld. Verweerder is om aan zijn bewijslast
in beroep te voldoen, niet verplicht om drie vergelijkingsobjecten aan te dragen. Bovendien
heeft verweerder reeds in de bezwaarfase een nadere onderbouwing gegeven aan de hand
van meerdere vergelijkingsobjecten, welke ook in de uitspraak op bezwaar worden
genoemd. Daarnaast heeft verweerder in beroep nog twee vergelijkingsobjecten toegevoegd
aan het reeds in het taxatieverslag vermelde vergelijkingsobject.
10. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder de inhoud van de garage voor de
vergelijking terecht meegerekend bij de berekening van de totale inhoud van de woning. Er
is sprake van inpandige garage. Uit de door eiser in het beroepschrift geciteerde
passages uit het document 'Veelgestelde vragen Basisregistratie Adressen en Gebouwen'
volgt dat in dat geval in dat registratiesysteem de garage wordt gezien als onderdeel van de
woning. Verweerder heeft bij de vaststelling van de totale inhoud van de woning dan ook
niet in strijd met dat systeem de inhoud van de garage meegerekend. De rechtbank stelt
daarnaast vast dat door verweerder daarnaast ook geen aparte waarde is toegekend voor de
garage. Dat volgt uit de matrix waar achter 'Garage' een bedrag van € 0 staat vermeld.
Bovendien heeft eiser niet onderbouwd dat uit de marktgegevens blijkt, dat een inpandige
garage in de vergelijking tot een afwijkende waardering moet leiden. De
vergelijkingsobjecten die verweerder heeft ingebracht, bestaan deels wel en deels niet uit
woningen met een inpandige garage. Die marktgegevens duiden er niet op dat bij een
inpandige garage de waardering dan anders moet uitvallen.
11. De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser, tegenover de gemotiveerde betwisting
door verweerder, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de waardebepaling onvoldoende
rekening is gehouden met de aanwezigheid van asbest in de woning. Immers is, zoals
verweerder onweersproken heeft gesteld, ook bij de vergelijkingsobjecten, die in dezelfde
periode zijn gebouwd, sprake van asbest zodat dit door eiser gestelde, eventueel
waardedrukkende effect is verdisconteerd in de verkoopprijzen van de
vergelijkingsobjecten.
12. Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder onvoldoende rekening heeft
gehouden met overhangende takken van een naburig erf, overweegt de rechtbank als volgt.
Eiser voert aan dat die takken overlast veroorzaken in de vorm van bladeren in de dakgoot
en het blokkeren van zonlicht waardoor de zonnepanelen die eiser op het dak heeft liggen,
minder opbrengen. De hinder die eiser (of een eventuele koper van de woning) ondervindt
van overhangende takken van dicht bij de erfgrens van zijn perceel staande bomen, kan
worden opgeheven door het snoeien of afzagen van die overhangende takken, waartoe eiser
gerechtigd is indien de buurman (in dit geval kennelijk de gemeente) op een daartoe
strekkend verzoek weigerachtig blijft zelf tot zodanig snoeien of afzagen over te gaan. Op
zichzelf is die hinder daarom onvoldoende om daaraan een waardeverminderende werking
toe te kennen. Bovendien heeft eiser niet onderbouwd dat de aanwezigheid van groen in de
omgeving in de huizenmarkt: als een waardedrukkende omstandigheid wordt aangemerkt.
13. Tot slot heeft eiser ter zitting de stelling ingenomen dat de woning is gedateerd en
dat daarmee onvoldoende rekening is gehouden bij het bepalen van de waarde. De rechtbank
volgt eiser niet in zijn stelling nu alle gebruikte vergelijkingsobjecten van hetzelfde
bouwjaar zijn en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de staat van de woning afwijkt
van die van de vergelijkingsobjecten.
14. Gelet op het vorenoverwogene is de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld
en dient bet beroep ongegrond te worden verklaard.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is, net als in beroep, in geschil of de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, wijziging van de beschikking aldus dat de waarde van de woning wordt vastgesteld op primair € 329.000 dan wel subsidiair € 338.000 en dienovereenkomstige vermindering van de aanslag. Verder verzoekt hij de Heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.1.
Belanghebbende bestrijdt dat de inhoud van de woning 480 m3 is. Belanghebbende verwijst naar de BAG-viewer, waarin staat vermeld dat de gebruiksoppervlakte 155 m2 is. Belanghebbende leidt uit de berekening die bij de bouwtekeningen hoort af dat maar de helft van de invloed van het schuine dak op de eerste verdieping in aanmerking is genomen. De inhoud kan hoogstens 468,64 m3 zijn, aldus belanghebbende.
5.1.2.
De Heffingsambtenaar bestrijdt dat de inhoud van de woning in beroep onjuist is berekend. De inhoud van de woning is volgens de toepasselijke meetinstructies berekend aan de hand van de bouwtekeningen. Een aangebouwde garage wordt hierbij meegerekend als inpandige ruimte. In de beroepsfase is de inhoud aan de hand van de bouwtekeningen opnieuw berekend. Hieruit volgt dat de inhoud geen 480 m3, maar 506 m3 is, aldus de Heffingsambtenaar.
5.1.3.
Het Hof leidt uit de bouwtekeningen af dat de Heffingsambtenaar de inhoud van de woning in beroep juist heeft vastgesteld. Het klopt dat de helft van het blok van het schuine dak is meegenomen, maar dit kan worden verklaard uit de berekeningswijze van de Heffingsambtenaar. Hij heeft eerst de inhoud onder de schuin aflopende dakdelen (lengte maal breedte maal hoogte) berekend alsof het dak volledig plat is en zich op de maximale hoogte van de eerste verdieping bevindt, waarna de helft van deze uitkomst is afgetrokken van de inhoud van de woning. Direct aan de buitenkant, de dakrand, is de inhoud namelijk bijna nihil (te weten het dak zelf), terwijl de inhoud onder de naad tussen het schuine dak en het platte dak gelijk is aan de inhoud recht onder een gelijk oppervlak van het platte dak. De driedimensionale blokken die de Heffingsambtenaar op de plattegrond van de eerste verdieping heeft gearceerd, worden door het dak in twee gelijke driehoeken verdeeld en een van deze driehoeken bevindt zich buiten de woning. Deze driehoek is terecht van de inhoud afgetrokken. Het Hof gaat dan ook uit van een inhoud van 506 m3.
5.2.
De waarde van de woning wordt in gevolge artikel 17, lid 2, Wet WOZ bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom van de woning zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de woning in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 43-44).
5.3.
Op de Heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane waarde per 1 januari 2017 niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer op die datum. Pas als de Heffingsambtenaar niet in deze bewijslast slaagt, komt de vraag aan de orde of belanghebbende de door hem bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, zal de rechter als regel de waarde zelf vaststellen (vgl. Hoge Raad 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300, BNB 2005/378 en Hoge Raad 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2132, BNB 2011/100).
5.4.
Naar het oordeel van het Hof is de Heffingsambtenaar in het leveren van het van hem verlangde bewijs geslaagd. De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een matrix overgelegd waarin, naast gegevens van de woning, gegevens van drie vergelijkingsobjecten zijn opgenomen. Deze vergelijkingsobjecten zijn rond de waardepeildatum verkocht en zijn wat betreft ligging, type en bouwjaar goed vergelijkbaar met de woning. Met de onderlinge verschillen in kavelgrootte en kwaliteit is voldoende rekening gehouden. De woning heeft de meeste grond, ligt anders dan de vergelijkingsobjecten aan de achterkant aan het water en heeft een inpandige garage, die twee van de drie vergelijkingsobjecten niet hebben. Het Hof leidt uit de beschikbare informatie af dat [adres 2] , het beste vergelijkingsobject, een gedateerde inrichting heeft. [adres 3] en [adres 4] zijn veel kleinere objecten met minder grond, die na de waardepeildatum voor aanzienlijk hogere kubiekemeterprijzen zijn verkocht. Deze verkopen ondersteunen de waardeontwikkeling in de wijk [naam wijk] , waarbij het Hof opmerkt dat de Heffingsambtenaar bij de indexering van de datum van het notariële transport is uitgegaan, wat in een stijgende markt voor belanghebbende een voordeel is. Verder rekening houdend met een inhoud van 506 m3, terwijl in de matrix rekening is gehouden met 480 m3, en de aanwezigheid van een buitenzwembad en een balkon, waarmee in de matrix geen rekening is gehouden, kan de conclusie niet anders zijn dan dat de WOZ-waarde eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.
5.5.
Het Hof verwerpt het standpunt van belanghebbende dat de Heffingsambtenaar slechts één vergelijkingsobject ( [adres 2] ) mag gebruiken, omdat alleen dit object in het taxatieverslag is opgenomen. De Heffingsambtenaar mag in iedere fase van het geding nieuwe vergelijkingsobjecten aandragen ter ondersteuning van zijn standpunt. Belanghebbende heeft voldoende gelegenheid gehad om op de twee andere vergelijkingsobjecten te reageren, wat hij ook heeft gedaan. Het Hof ziet daarom geen aanleiding om [adres 3] en [adres 4] buiten beschouwing te laten. Het Hof voegt ten overvloede toe dat de uitkomst van dit hoger beroep niet anders was geweest, als [adres 3] en [adres 4] wel buiten beschouwing waren gelaten. Immers, ook wanneer de kubiekemeterprijs en vierkantemeterprijs van enkel [adres 2] zouden worden gehanteerd en zelfs als daarbij wordt uitgegaan van een inhoud van 468,64 m3 komt de daarmee berekende waarde hoger uit dan de vastgestelde WOZ-waarde.
5.6.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de waarde van de woning benedenwaarts moet worden bijgesteld omdat aan de achterzijde van de woning asbest is verwerkt en vanwege overlast van bomen. De bomen langs de perceelsgrens belemmeren de lichtinval, hebben een negatieve invloed op de opbrengst van de zonnepanelen en zorgen voor bladval in onder meer de dakgoten, die vaak moeten worden gereinigd. De Heffingsambtenaar stelt hier tegenover dat belanghebbende zelf overhangende takken mag snoeien of afzagen. Ook zorgen de bomen voor verkoeling in de zomer en privacy, ook gelet op het zwembad. De zonnepanelen zijn niet opgenomen in de waardering van de woning, aldus de Heffingsambtenaar. Het Hof volgt de Heffingsambtenaar in diens standpunten en verwijst voorts naar hetgeen de Rechtbank over deze factoren heeft overwogen
.Samengevat komt het erop neer, dat een eventuele waardedrukkende invloed van deze factoren niet aannemelijk is gemaakt.
5.7.
Tot slot wijst belanghebbende op de gedateerde staat waarin de woning zich bevindt. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een aantal foto’s overgelegd. Het Hof ziet hierin evenmin reden voor een benedenwaartse bijstelling van de waarde. [adres 2] is in gedateerde staat verkocht. Uitgaande van dit laatste vergelijkingsobject en in combinatie met al hetgeen hiervoor is overwogen, blijft de conclusie dat de WOZ-waarde eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.
5.8.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, H.A.J. Kroon en M.E. Kiers, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 30 september 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.