ECLI:NL:GHAMS:2021:3084

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
200.263.363/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over mandeligheid van een haag en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een burenconflict tussen twee partijen, hier aangeduid als [appellant] en [geïntimeerde], over de mandeligheid van een haag die als erfafscheiding fungeert. [appellant] heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn vorderingen tot herstel van de haag en schadevergoeding werden afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de haag niet mandelig is en dat [appellant] niet kon aantonen dat hij door verjaring eigenaar was geworden van de grond waarop de haag staat. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de haag zich volledig op het perceel van [geïntimeerde] bevindt, zoals blijkt uit een grensreconstructie uitgevoerd door het kadaster in 2016. Het hof wijst ook op de onvoldoende onderbouwing van de schadeclaims van [appellant], die stelt dat de werkzaamheden van [geïntimeerde] schade aan zijn schuur hebben veroorzaakt. Het hof concludeert dat [appellant] niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.263.363/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 7031030 \ CV EXPL 18-4439
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 september 2021
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. J.J. Kunst te Hoorn (NH),
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.L. Breunesse te Leusden.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 15 juli 2019 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, (hierna: de kantonrechter), van 8 mei 2019, zoals hersteld bij vonnis van 10 juli 2019, onder bovenvermeld zaaknummer/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
Bij arrest van 13 augustus 2019 heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Die zitting heeft niet plaatsgevonden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn in de memorie van grieven opgenomen vorderingen zal toewijzen met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De volgende feiten zijn in deze procedure komen vast te staan.
2.2
Partijen zijn buren van elkaar. [appellant] woont sinds 1974 aan de [adres 1] . Achter zijn woning heeft [appellant] een schuur, aangeduid met nummer [nummer] . [geïntimeerde] woont sinds 2005 aan de [adres 2] .
2.3
In 2017 heeft [geïntimeerde] na verkregen vergunning een achter zijn woning bevindende schuur gesloopt en daar een aanbouw gerealiseerd (hierna: de werkzaamheden). Bij de werkzaamheden heeft [geïntimeerde] een zich tussen de beide percelen bevindende haag (hierna: de haag) en schutting (hierna: de schutting) deels verwijderd. Ook heeft [geïntimeerde] een spijlen hekwerk (hierna: het hek) geplaatst, deels op het perceel van [appellant] .
2.4
[appellant] heeft tegen het verwijderingen van delen van de haag en schutting bezwaar gemaakt, evenals tegen het plaatsen van het hekwerk voor zover dat op zijn perceel stond. Ook heeft [appellant] [geïntimeerde] bericht dat als gevolg van de werkzaamheden schade is ontstaan aan de schuur van [appellant] , bestaande uit scheurvorming en wateroverlast.

3.Beoordeling

De procedure bij de kantonrechter
3.1
[appellant] heeft [geïntimeerde] gedagvaard en, kort gezegd, vorderingen ingesteld gericht op het herstellen van de haag, het verwijderen van het hek voor zover dat op zijn perceel staat en vergoeding van schade aan de schutting en aan zijn schuur. Daarnaast heeft [appellant] de kosten van een deskundigenrapport, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten gevorderd.
3.2.
Aan zijn vorderingen heeft [appellant] onder meer ten grondslag gelegd dat de haag mandelig is en dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld.
3.3
De kantonrechter heeft de situatie op de percelen van partijen in hun aanwezigheid bekeken (descente). Bij de bestreden vonnissen heeft de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeeld tot het verwijderen van het hek voor zover dat op het perceel van [appellant] staat en tot betaling aan [appellant] van € 100,00 respectievelijk
€ 250,00 als vergoeding van schade aan de schutting en van waterschade aan de schuur van [appellant] . De kantonrechter heeft de overige vorderingen van [appellant] afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
3.4
Daartoe heeft de kantonrechter, samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, het volgende overwogen. De haag is niet mandelig. Uit de door het kadaster in 2016 in de betreffende strook grond aangebrachte markeringen blijkt dat de stammen van de haag zich alle op het perceel van [geïntimeerde] bevinden. Evenmin is de grens (hof: ten gunste van [appellant] ) verschoven door verjaring. [appellant] heeft daarvoor onvoldoende aangevoerd. Verder is niet duidelijk geworden wanneer scheurvorming aan de schuur van [appellant] is ontstaan. Dat die scheurvorming aan de werkzaamheden zou zijn toe te rekenen is dan ook niet komen vast te staan. De kosten van het deskundigenrapport zijn niet deugdelijk onderbouwd. Bovendien heeft dat rapport slechts in geringe mate bijgedragen aan onderbouwing van de vordering van [appellant] . Omdat die vordering slechts voor een klein deel wordt toegewezen is er geen grond voor toewijzing van de buitengerechtelijke kosten, aldus de kantonrechter.
De procedure in hoger beroep
3.5
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met vier grieven op. Daarnaast heeft [appellant] zijn vorderingen in hoger beroep opnieuw geformuleerd. Samengevat vordert [appellant] :
I. een verklaring voor recht dat de haag mandelig is;
II. een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door de haag deels te verwijderen en te beschadigen;
III.
primair:veroordeling van [geïntimeerde] om de haag in onbeschadigde en onaangetaste staat terug te brengen;
subsidiair:veroordeling van [geïntimeerde] om een soortgelijke haag terug te planten;
primair en subsidiair: op straffe van verbeurte van een dwangsom;
IV. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 2.105,40 met wettelijke rente ter zake van scheurvorming;
V. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 567,19 ter zake van vermogensschade als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 aanhef jo. sub b BW;
VI. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 925,00 ter zake van buitengerechtelijke kosten;
VII. veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
De haag. Grief 1.
3.6
[appellant] heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. Vast staat dat de haag dient als erfafscheiding. Op grond van artikel 5:36 BW wordt de haag vermoed de grens tussen de percelen van partijen te zijn. Dan bestaat ook een wettelijk vermoeden dat de haag mandelig is (artikel 5:62 BW). [geïntimeerde] heeft dat vermoeden niet ontkracht. De constatering van de kantonrechter tijdens de descente is onjuist. Er was maar één door het kadaster aangebrachte markering zichtbaar. Zelfs als dat anders zou zijn, was niet met het blote oog waar te nemen of de haag op of over de lijn tussen de twee markeringen stond. Het tussen de markeringen gespannen touwtje dat op de door [geïntimeerde] overgelegde foto is te zien, was tijdens de descente niet aanwezig. In een tekening uit 1979 en een akte van ruilverkaveling uit 1985 wordt juist bevestigd dat de haag wél op de erfgrens staat. Subsidiair geldt dat de haag door verjaring mandelig is geworden. De haag vormt al meer dan twintig jaar de feitelijke erfgrens. [appellant] heeft zijn perceel altijd gebruikt en aan zijn kant de haag onderhouden. Daaruit blijkt de eigendomspretentie van [appellant] met betrekking tot de grond van zijn perceel tot aan het midden van de stammen van de haag. Volgens [appellant] is hij van die grond eigenaar geworden door bevrijdende verjaring.
3.7
De grief slaagt niet. [appellant] heeft niet betwist dat het kadaster tijdens een in opdracht van [appellant] in 2016 uitgevoerde grensreconstructie op de grens tussen de percelen van partijen twee ijzeren buizen in de grond heeft geslagen, op de toen opgemaakte tekening aangeduid met ‘ijz bs (1)’ en ‘ijz bs (3)’. Het hof gaat uit van de waarneming van de kantonrechter zoals omschreven in het bestreden vonnis van 8 mei 2019 onder 5.1. Daar heeft de kantonrechter overwogen dat de twee door het kadaster in 2016 in de grond geslagen buizen nog zichtbaar waren. Uitgaande van deze markeringen heeft de kantonrechter geconstateerd dat de stammen van de coniferen (hof: de haag) zich alle op de grond van [geïntimeerde] bevinden. Kennelijk was de tweede markering dus wél zichtbaar voor de kantonrechter en was het wél mogelijk om met het blote oog waar te nemen dat de haag niet op de (denkbeeldige) lijn tussen de markeringen stond. De enkele stelling van [appellant] dat dat niet zo was is onvoldoende voor het oordeel dat de waarnemingen en bevindingen van de kantonrechter onjuist zijn. Verder zijn de tekening uit 1979 en het fragment uit een akte van ruilverkaveling uit 1985 onvoldoende om de in 2016 uitgevoerde grensreconstructie terzijde te schuiven. Die grensreconstructie is immers behalve veel recenter ook veel gedetailleerder en (ook volgens [appellant] ) nauwkeuriger. Het wettelijk vermoeden van artikel 5:36 BW is door de grensreconstructie van 2016, de daarbij aangebrachte markeringen en de waarnemingen van de kantonrechter voldoende weerlegd.
3.8
Het hof volgt [appellant] evenmin in zijn stelling dat hij door verjaring eigenaar is geworden van alle grond aan ‘zijn’ kant van de haag tot aan het midden van de (stammen van de) haag. [appellant] heeft onvoldoende concreet aangevoerd waaruit zou moeten blijken dat hij zich ook voor [geïntimeerde] voldoende kenbaar heeft gedragen als bezitter van de strook grond tussen de (in de optiek van [appellant] dan ‘oorspronkelijke’) erfgrens en het midden van de haag. Dat [appellant] ‘zijn perceel heeft gebruikt’ en daar ‘grote delen van het jaar zijn camper heeft geplaatst’ zegt niets over het gebruik van die strook, die overigens blijkens de overgelegde tekeningen en foto’s tamelijk smal is. Verder is het enkele onderhouden door [appellant] van de haag aan de kant van zijn perceel onvoldoende om als bezitsdaad ten aanzien van eerdergenoemde strook grond te gelden. De (door [geïntimeerde] betwiste) stelling dat de haag al langer dan twintig jaar staat op de plaats waarop de haag nu nog staat is daarom niet relevant. Het hof passeert dan ook het bewijsaanbod op dat punt.
Scheurvorming. Grief 2.
3.9
Volgens [appellant] zijn de scheuren in zijn schuur veroorzaakt door de werkzaamheden en is dat bevestigd in het in zijn opdracht opgemaakte deskundigenrapport van KakesWaal B.V. (hierna: Kakeswaal) van maart 2018. Weliswaar is dat tegengesproken door een rapport van EMN van juli 2018, maar de kantonrechter heeft niet uitgelegd waarom aan het rapport van EMN meer gewicht toekomt dan aan het rapport van KakesWaal. Evenmin heeft de kantonrechter een derde deskundige benoemd. [geïntimeerde] heeft bij de werkzaamheden zwaar materieel ingezet. Hij heeft verzuimd een nulmeting te laten uitvoeren. Daardoor kan niet met zekerheid worden gesteld dat de scheuren door de werkzaamheden zijn veroorzaakt. Dat komt voor rekening en risico van [geïntimeerde] .
3.1
De grief slaagt niet. KakesWaal heeft weliswaar enige scheurvorming geconstateerd, maar verder als volgt gerapporteerd:
Toedracht en oorzaak
Opdrachtgever[hof: [appellant] ]
informeerde ons dat door de sloopwerkzaamheden van (…) wederpartij[hof: [geïntimeerde] ]
(…) scheuren zijn ontstaan. (…)
Voor ons is het aannemelijk dat door de werkzaamheden, zoals omschreven in de toedracht en oorzaak, in de rechterzijgevel scheuren zijn ontstaan. Hierbij moet aangetekend worden dat een aantal scheuren reeds bestaand was, maar dat deze zijn verergerd volgens opdrachtgever en er zijn extra scheuren ontstaan.
3.11
Uit deze rapportage blijkt niet waarop KakesWaal haar bevinding baseert dat het ‘aannemelijk’ is dat de werkzaamheden scheurvorming hebben veroorzaakt, althans waarop zij dat baseert anders dan op de door [appellant] verstrekte informatie. [geïntimeerde] was niet bij het onderzoek door deze deskundige aanwezig en daarvoor evenmin uitgenodigd. Daarentegen waren partijen beiden aanwezig bij het door EMN uitgevoerde onderzoek en heeft EMN haar conclusie dat een causaal verband tussen de geconstateerde scheurvorming en de werkzaamheden niet aannemelijk is, concreet onderbouwd. Zo heeft EMN geschreven:
Tijdens ons bezoek hebben wij de gereclameerde scheuren minutieus geïnspecteerd. Wij hebben vastgesteld dat de scheuren in kwestie niet recent zijn ontstaan vanwege de diepe verkleuring. Een verse scheur in een gevelsteen is ter plaatse van een breuk rood en tekent zich duidelijk af ten opzichte van de steen, hetgeen niet het geval bleek. Daarnaast hebben wij op veel plaatsen, oud en losliggend voegwerk geconstateerd. Opgemerkt dient te worden dat wederpartij[hof: [appellant] ]
tot aan de sloop van de oude schuur van verzekerde[hof: [geïntimeerde] ]
nimmer onderhoud heeft kunnen uitvoeren aan dit deel van zijn garage[hof: de schuur van [appellant] ]
vanwege de beperkte ruimte. (…) Verder hebben wij gebreken geconstateerd in het metselwerk ter plaatse van muurankers als gevolg van corrosie waardoor het metselwerk uitzet en scheurt.
3.12
[appellant] is niet op dit rapport van EMN ingegaan, althans [appellant] heeft de daarin opgenomen bevindingen niet concreet betwist. In het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , ondersteund door het rapport van EMN, heeft [appellant] zijn stelling dat door de werkzaamheden scheuren in de gevel van zijn schuur zijn ontstaan onvoldoende gemotiveerd. Bewijslevering of een onderzoek door een derde deskundige is bij deze stand van zaken niet aan de orde.
Kosten KakesWaal, buitengerechtelijke kosten en kostencompensatie. Grieven 3 en 4.
3.13
Uit de hiervoor ten aanzien van de eerste twee grieven gegeven beslissingen volgt het lot van de derde en de vierde grief; deze slagen evenmin. Anders dan met de derde grief betoogd is het rapport van KakesWaal immers niet of nauwelijks aan te merken als deugdelijke onderbouwing van de vordering van [appellant] . En omdat de vordering van [appellant] voor het grootste deel is afgewezen, is er evenmin grond voor toewijzing van buitengerechtelijke kosten of veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.14
[appellant] heeft verder geen bewijs aangeboden van voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.
Slotsom
3.15
De slotsom is dat het hoger beroep geen succes heeft. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 324,00 aan verschotten en € 787,00 voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, J.C.W. Rang en M.A. Wabeke en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 september 2021.