ECLI:NL:GHAMS:2021:2976

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
200.289.806/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid gemeente in verband met niet in rechte betrekken bewindvoerder

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om de niet-ontvankelijkheid van de gemeente Amsterdam in een verzoek tot het vaststellen van een verhaalsbijdrage van de man, die onder bewind stond. De man, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had bepaald dat de man een verhaalsbijdrage van € 127,50 per maand aan de gemeente moest betalen. De man en zijn bewindvoerder stelden dat de gemeente de bewindvoerder niet als formele procespartij had betrokken in de procedure, wat volgens hen tot niet-ontvankelijkheid van de gemeente moest leiden.

Het hof oordeelde dat de bewindvoerder inderdaad als formele procespartij had moeten worden betrokken, aangezien hij de rechthebbende vertegenwoordigt in en buiten rechte. De gemeente had erkend dat zij de bewindvoerder in de procedure had moeten betrekken. Gezien deze omstandigheden verklaarde het hof de gemeente niet-ontvankelijk in haar verzoek en vernietigde de beschikking van de rechtbank. Daarnaast werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten, die door de appellanten op € 884,- waren begroot. De beslissing werd op 28 september 2021 openbaar uitgesproken door de rechters van het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 28 september 2021
Zaaknummer: 200.289.806/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/686943 / FA RK 20-4382 (HE/ID)
In de zaak in hoger beroep van:
1. [de bewindvoerder] h.o.d.n. AmstelVisie Financiële Zorg & Bewind,
gevestigd te Uithoorn, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [de man] ,
en

2 [de man] ,

wonende te [plaats A] , verblijvende te [plaats B] ,
hierna ook te noemen: de man,
appellanten in hoger beroep,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden,
tegen
Gemeente Amsterdam,
zetelende te Amsterdam,
geïntimeerde in hoger beroep,
hierna te noemen: de gemeente.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Appelanten zijn op 10 februari 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 november 2020 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
1.2
De gemeente heeft op 25 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
1.3
Op 12 juli 2021 heeft de gemeente per brief verzocht de mondelinge behandeling in hoger beroep uit te stellen. Mr. Thiescheffer heeft hier per e-mail van 13 juli 2021 bezwaar tegen gemaakt. Het hof heeft partijen per brief van 14 juli 2021 laten weten dat de mondelinge behandeling niet wordt uitgesteld.
1.4
Appellanten hebben op 30 juli 2021 nadere stukken ingediend.
1.5
De gemeente heeft bij brief van 30 juli 2021, ingekomen per e-mailbericht op dezelfde datum, medegedeeld af te zien van verhaal, zich te refereren aan het oordeel van het hof en verzocht een veroordeling van de gemeente in de kosten van de procedure achterwege te laten.
1.6
De gemeente heeft bij brief van 9 augustus 2021, ingekomen bij e-mailbericht van dezelfde datum, medegedeeld dat zij het verweer tegen de proceskostenveroordeling intrekt en dat de zitting geen doorgang hoeft te vinden.
1.7
De advocaat van appellanten heeft bij journaalbericht van 9 augustus 2021 laten weten dat de zitting geen doorgang hoeft te vinden, nu de gemeente haar verweer tegen de proceskostenveroordeling heeft ingetrokken en het verhaalsrecht niet wordt uitgeoefend.
1.8
Gelet op voornoemde berichtgeving van partijen heeft het hof besloten de zaak schriftelijk af te doen en heeft de mondelinge behandeling van 13 augustus 2021 geen doorgang gevonden.

2.De feiten

2.1
De man is gehuwd geweest met [de vrouw] (hierna te noemen: de vrouw), welk huwelijk op 15 oktober 2010 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidings-beschikking van 7 juli 2010 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [kind 1] , geboren [in] 1998 te [geboorteplaats] ;
- [kind 2] , geboren [in] 2000 te [geboorteplaats] ;
- [kind 3] , geboren [in] 2004 te [geboorteplaats] ;
- [kind 4] , geboren [in] 2011 te [geboorteplaats] ;
- [kind 5] , geboren [in] 2013 te [geboorteplaats] .
Hierna tezamen te noemen: de kinderen.
2.3
Bij beschikking van 24 april 2015 is vanaf 2 mei 2015 een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van de man, met benoeming van [de bewindvoerder] h.o.d.n. AmstelVisie Financiële zorg & Bewind te Uithoorn tot bewindvoerder.
2.4
Aan de vrouw wordt sinds 23 augustus 2019 een uitkering ingevolge de Participatiewet verleend naar de norm van een alleenstaande ouder.
2.5
Bij brief van 1 november 2019 heeft de gemeente de man – als onderhoudsplichtige jegens de vrouw en de kinderen – verzocht informatie te verstrekken over zijn inkomsten en uitgaven teneinde de gemeente in de gelegenheid te stellen te bepalen, of en zo ja tot welk bedrag, de man een verhaalsbijdrage moet betalen.
2.6
Bij verhaalsbesluit van de gemeente van 27 november 2019 is de verhaalsbijdrage die de man aan de gemeente moet betalen vastgesteld op € 145,- per maand, bestaande uit € 50,- voor de kinderen en € 95,- voor de vrouw, met ingang van 1 januari 2020.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de gemeente, bepaald dat de man in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens de vrouw en de kinderen met ingang van 1 augustus 2020 een verhaalsbedrag van € 127,50 per maand aan de gemeente dient te betalen.
3.2
Appellanten verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, de gemeente alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel de verhaalsbijdrage met ingang van 1 augustus 2020 te bepalen op € 25,- per maand, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht te bepalen, alsmede de gemeente te veroordelen in de proceskosten, waaronder de eigen bijdrage en het te betalen griffierecht, in totaal € 884,-.
3.3
De gemeente ziet inmiddels af van het recht op verhaal en voert geen verweer meer tegen de verzochte proceskostenveroordeling.

4.Beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid
4.1
Appellanten hebben zich primair op het standpunt gesteld dat de gemeente alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het inleidend verzoek, omdat de gemeente in eerste aanleg ten onrechte de bewindvoerder van de man niet als formele procespartij in de procedure heeft betrokken.
4.2
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de gemeente en de rechtbank beide niet hebben beseft dat de goederen van de man onder bewind zijn gesteld. De man staat als formele procespartij in de bestreden beschikking vermeld, zonder advocaat. De man is niet in rechte verschenen. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk afgedaan en het verzoek is toegewezen, omdat het verzoek van de gemeente de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkwam.
4.3
Het hof overweegt als volgt. De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende tijdens het bewind en bij de invulling van zijn taak in en buiten rechte (artikel 1:441 lid 1 BW). De bewindvoerder treedt in een geding over een onder bewind gesteld goed dan ook op als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende (zie de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525 en de conclusie van de advocaat-generaal van 3 januari 2014 ECLI:NL:PHR:2014:105). Een procedure betreffende bijstandsverhaal heeft betrekking op het inkomen en de financiële positie van de rechthebbende, omdat de uitkomst van een dergelijke procedure van invloed kan zijn op het inkomen van de rechthebbende. De bewindvoerder van de man had dan ook in eerste aanleg door de gemeente als formele procespartij moeten worden beschouwd. Het hof stelt vast dat dit niet is gebeurd. Vast staat dat het bewind is gepubliceerd in het curatele- en bewindregister en dat de gemeente het bewind gelet hierop had moeten kennen. De gemeente heeft ook erkend dat zij de bewindvoerder van de man in rechte had moeten betrekken. Daarnaast heeft de gemeente in de procedure in hoger beroep verklaard (gezien de door appellanten op 30 juli 2021 overgelegde stukken) af te zien van bijstandsverhaal. De omstandigheid dat de bewindvoerder in rechte had moeten worden betrokken maakt echter reeds dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en de gemeente alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in het inleidend verzoek.
4.4
Het hof komt gelet op dit oordeel aan een bespreking van de overige grieven van de man niet meer toe.
Proceskosten
4.5
Appellanten hebben voorts verzocht de gemeente te veroordelen in de proceskosten. Nu tegen dit verzoek geen verweer is gevoerd door de gemeente, zal het hof dit verzoek toewijzen. Appellanten begroten deze kosten op € 884,-.
Het hof acht het redelijk om van dit bedrag uit te gaan, gelet op de hoogte van het te betalen griffierecht en de eigen bijdrage in het kader van de verleende toevoeging.
4.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart de gemeente alsnog niet-ontvankelijk in het inleidend verzoek tot het bepalen van een verhaalsbijdrage;
veroordeelt de gemeente in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van appellanten tot op heden begroot op € 884,- en gespecificeerd als volgt:
- € 338,- wegens griffierecht;
- € 546,- wegens eigen bijdrage;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M van Baardewijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier, en is op 28 september 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.