ECLI:NL:GHAMS:2021:2920

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
23-002837-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak betreffende straatroof met geweld en afpersing, met bijzondere aandacht voor de gevolgen voor het slachtoffer en de jeugddetentie van de verdachte

In deze jeugdzaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 december 2020. De zaak betreft een verdachte, geboren in 2002, die samen met medeverdachten betrokken was bij een straatroof waarbij geweld is gebruikt. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het afnemen van drugs en geld van het slachtoffer, waarbij hij en zijn medeverdachten het slachtoffer met messen hebben bedreigd en gestoken. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar wijzigt de opgelegde straffen en de schadevergoedingsmaatregel. De verdachte krijgt een jeugddetentie van 178 dagen, waarvan 62 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en deelname aan een woontraject. Het hof houdt rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die nog steeds psychische gevolgen ondervindt van de straatroof. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en er zijn zorgen over zijn impulsieve gedrag en de kans op recidive. Het hof legt bijzondere voorwaarden op om de kans op herhaling te verkleinen en beveelt de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden aan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002837-20
datum uitspraak: 22 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-164092-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
(verblijf)adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 maart 2021 en 8 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straffen en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, ten aanzien van die laatste enkel voor zover de rechtbank heeft verzuimd een beslissing te nemen over de aan de maatregel te verbinden gijzeling – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
  • de in het eerste bewijsmiddel (pagina 4 van het vonnis: de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting) weergegeven passages “
  • aan de in het tweede bewijsmiddel (pagina 5 van het vonnis, proces-verbaal van aangifte [aangever]) weergegeven passage “
  • de in het derde bewijsmiddel (pagina 5 van het vonnis, proces-verbaal verhoor aangever [aangever]) weergegeven passage
  • aan de in het vierde bewijsmiddel (pagina 6 van het vonnis, proces-verbaal van bevindingen, verklaring getuige [medeverdachte 3]) weergegeven passage
  • aan de in het vijfde bewijsmiddel (pagina’s 6-7 van het vonnis, proces-verbaal van bevindingen verklaring getuige [medeverdachte 2]) weergegeven passage “
  • aan de in het zesde bewijsmiddel (pagina 8 van het vonnis, proces-verbaal van bevindingen, verklaring medeverdachte [medeverdachte 4] 18 juni 2020) weergegeven passages “
  • het zevende bewijsmiddel (proces-verbaal van bevindingen, verklaring medeverdachte [medeverdachte 4] 14 juli 2021) schrapt;
  • de op pagina 9 van het vonnis onder het kopje 3.3.3 “Bewijsmotivering” weergegeven passage
  • de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aanvult zoals hieronder opgenomen
  • de bewijsmotivering in die zin aanvult dat hieronder nog wordt ingegaan op de in hoger beroep gevoerde verweren.
De in hoger beroep door mr. J.J. Jorna gevoerde verweren vinden hun weerlegging in de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsmotivering, paragraaf 3.3.2 en 3.3.3 van het vonnis, welke het hof, met inachtneming van het bovenstaande, overneemt.
De door mr. M.E. Terhorst in hoger beroep gevoerde verweren, inhoudende dat de rechtbank voorbij is gegaan aan hetgeen is bepaald in de artikelen 3, 12 en 40 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, alsmede het door haar overgelegde chronologische overzicht hebben het hof (eveneens) niet tot andere inzichten gebracht dan de rechtbank.

Bewijsmiddelen:

Het hof voegt het hierna weergegeven bewijsmiddel toe aan de door de rechtbank in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen.
-
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met documentcode 200618.1030.2429 van 18 juni 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar
[verbalisant] (dossierpagina 104).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 juni 2020 tegenover de bevoegde opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van:
[medeverdachte 1]:
V: Heb je de dealer (het hof begrijpt: aangever [aangever]) met dat mes gestoken?
A: Ja.
V: Waar heb je de dealer in zijn lichaam geraakt?
A: Ergens in zijn rug.
V: Zag je bloed bij de dealer?
A: Ja.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot de leerstraf So-Cool Regulier voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, en een jeugddetentie voor de duur van 200 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 84 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel heeft de rechtbank - kort gezegd - de navolgende door de Raad voor de Kinderbescherming
(hierna: de Raad)geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden en deze dadelijk uitvoerbaar verklaard:
  • meldplicht bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering
  • meewerken aan een woontraject bij de [plek];
  • onderwijs volgen of het hebben van een zinvolle dagbesteding;
  • een contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1].
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 220 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 104 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard
De verdediging heeft het hof verzocht geen bijzondere voorwaarden te verbinden aan een voorwaardelijk strafdeel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een straatroof. Met het slachtoffer is afgesproken onder het voorwendsel dat zij drugs van hem wilden kopen, waarna zij, zonder voor deze drugs te betalen, de drugs hebben afgepakt en ermee zijn weggelopen. Toen het slachtoffer verhaal wilde halen, zijn zij het slachtoffer – twee van de medeverdachten met messen, daartoe aangemoedigd door de verdachte – achterna gerend en is het slachtoffer ook meermalen gestoken. Hem zijn twee steekwonden in zijn rug en twee steekwonden in zijn arm toegebracht. Onder bedreiging van de messen is hij ook gedwongen drie euro aan hen af te staan. Ook hebben zij de scooter van het slachtoffer op vergelijkbare wijze buit gemaakt en daar later nog op rondgereden.
Het hof heeft door wat er is gebeurd de indruk gekregen dat het de verdachte alleen maar om de hash en het geld te doen was en dat het hem niet kon schelen wat voor gevolgen dit voor de beroofde jongen zou hebben. Een feit als dit is niet alleen zeer bedreigend en traumatiserend voor het slachtoffer, maar veroorzaakt ook grote onrust in de samenleving in het algemeen en brengt in sterke mate gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de negatieve psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden, wat in dit geval ook blijkt uit hetgeen namens de moeder van het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht. Het gaat niet goed met het slachtoffer, hij komt nog amper buiten, omdat hij niet de straat op durft. Daarnaast wordt hij nog dagelijks geconfronteerd met ontsierende en tevens pijnlijke littekens op zijn lichaam.
Het hof heeft acht geslagen op het rapport van de Raad van 22 juni 2021, het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 5 oktober 2020, opgesteld door drs. [naam 1], GZ-psycholoog, en op wat door [naam 2], namens de WSS, en door [naam 3], namens de Raad, op de terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht.
Uit de Pro Justitia rapportage van 5 oktober 2018 blijkt dat er bij de verdachte sprake is van ADHD, een oppositionele-opstandige stoornis, hechtingsproblematiek en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met vermijdende en antisociale trekken. Als gevolg hiervan handelt de verdachte impulsief en heeft hij moeite om situaties te overzien en de gevolgen van zijn handelingen in te schatten. Het primair tenlastegelegde – de straatroof – lijkt niet eenduidig te passen bij de persoon en de persoonlijkheid van de verdachte. De psycholoog adviseert daarom het primair tenlastegelegde feit, als het tot een bewezenverklaring komt, volledig aan de verdachte toe te rekenen, nu er geen eenduidig verband bestaat tussen de problematiek van de verdachte en het tenlastegelegde feit.
De Raad heeft in zijn rapport van 22 juni 2021 geadviseerd om aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de WSS, meewerken aan een nog nader te realiseren woontraject en het volgen van onderwijs of het hebben van een zinvolle dagbesteding.
Ter terechtzitting heeft [naam 3], zittingsvertegenwoordiger van de Raad, dit advies als volgt toegelicht.
De verdachte heeft duidelijk laten blijken niet open te staan voor hulp en begeleiding. De Raad ziet af van het advies om de leerstraf So-Cool Regulier aan de verdachte op te leggen, omdat het in de lijn der verwachting ligt dat de verdachte snel zal afhaken. Er wordt nu een minder strak strafrechtelijk kader geadviseerd, voorzien van de basisvoorwaarden waarin toezicht en sturing mogelijk zijn. Als er een strikter kader wordt vastgesteld, komt de hulpverlening naar alle waarschijnlijkheid niet van de grond. De Raad blijft, ondanks de afwijzende houding van de verdachte, bij het advies om bijzondere voorwaarden op te leggen. De geadviseerde voorwaarden zijn randvoorwaarden teneinde de kans op recidive te verkleinen. In aanvulling op het advies van 22 juni 2021 adviseert de Raad om ook een contactverbod met de medeverdachten als bijzondere voorwaarde op te leggen.
[naam 2], jeugdreclasseringswerker bij de WSS, heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de WSS weinig contact heeft met de verdachte en dat er zorgen zijn omtrent de verdachte. Hij stelt zich hardnekkig op jegens de hulpverlening. De WSS adviseert, evenals de Raad, om in ieder geval toezicht, begeleid wonen en het hebben van een zinvolle dagbesteding als bijzondere voorwaarden op te nemen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 juni 2021 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een jeugddetentie voor de duur van 178 dagen passend en geboden. Het hof zal een gedeelte van die straf, te weten 62 dagen, in voorwaardelijke vorm opleggen. Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen jeugddetentie rekening gehouden met de beslissing van de rechtbank Noord-Holland van 10 juni 2021, inhoudende dat van een gedeelte van de door de rechtbank voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie, te weten 42 dagen, reeds de tenuitvoerlegging is gelast, omdat de verdachte de bij het vonnis dadelijk uitvoerbaar verklaarde bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Het hof zal daarnaast, anders dan de rechtbank, niet de leerstraf So Cool Regulier opleggen. Het hof volgt daarom de eis van de advocaat-generaal ten aanzien van de duur en vorm van de op te leggen jeugddetentie, onder aftrek van de hiervoor genoemde 42 dagen.
Het hof zal, in lijn met de adviezen, daarbij de door de Raad geadviseerde en door de advocaat-generaal gevorderde bijzondere voorwaarden opleggen, met uitzondering van het contactverbod met de medeverdachten. Voor dat laatste ziet het hof thans, mede gelet op het verstrekkende karakter ervan, onvoldoende grond.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen. De verdachte heeft zich na het vonnis onvoldoende aan de voorwaarden gehouden, waarop is beslist een deel van de bij vonnis voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie ten uitvoer te leggen. Hij is eind mei na meerdere waarschuwingen uitgeschreven bij leefgroep de [plek] en verblijft nu bij zijn moeder, hetgeen blijkens de recente rapportage van de Raad vooralsnog onwenselijk wordt gevonden. De verdachte bevindt zich naar de inschatting van het hof aldus in een kwetsbare situatie.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die zijn
gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten diefstal met
geweld en bedreiging van geweld (in vereniging) en afpersing (in vereniging), en gelet op het
feit dat er in het algemeen zorgen bestaan over het gewelddadig gedrag van de verdachte, is het hof van
oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een
dergelijk misdrijf zal begaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
178 (honderdachtenzeventig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
62 (tweeënzestig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde zich zal melden bij de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door de William Schrikker Stichting te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde zal meewerken aan een nog nader te realiseren woontraject en zich aan de geldende regels en afspraken bij het nog te realiseren woontraject zal houden;
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde onderwijs zal volgen en/of een zinvolle dagbesteding zal hebben.
Beveelt dat de voormelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft opdracht aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.585,18 (vijfduizend vijfhonderdvijfentachtig euro en achttien cent)bestaande uit
€ 585,18 (vijfhonderdvijfentachtig euro en achttien cent)materiële schade en
€ 5.000,00 (vijfduizend euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
0 (nul)dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 17 juni 2020.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. J.L. Bruinsma en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juli 2021.