ECLI:NL:GHAMS:2021:2916

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
K21/230135
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van beklag ex 12 Sv inzake belediging en smaad in het publieke debat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan over een beklag dat was ingediend door klager tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde voor belediging en smaad. Klager, een publicist, had aangifte gedaan naar aanleiding van een tweet van beklaagde, die NRC-columnist en voormalig Tweede Kamerlid is. De tweet van beklaagde bevatte beschuldigingen van racisme aan het adres van klager, wat klager als grievend en beledigend ervoer.

Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante juridische kaders, waaronder de vrijheid van meningsuiting zoals gewaarborgd in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het hof overwoog dat de uitingen van beklaagde in de context van het publieke debat moeten worden geplaatst en dat er in een democratische samenleving ruimte moet zijn voor uitingen die kwetsend kunnen zijn.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden concludeerde het hof dat het niet te verwachten was dat de strafrechter tot een bewezenverklaring van belediging of smaad zou komen. De uitingen van beklaagde waren niet disproportioneel en niet onnodig grievend in de context van het publieke debat. Het hof wees het beklag van klager af, met de overweging dat er geen goede redenen waren om tot strafvervolging over te gaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
beklagkamer
rekestnummer K21/230135
Beschikking op het beklag van:
[klager],
wonende te [woonplaats],
klager.

1.Het beklag

Het hof heeft op 29 maart 2021 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen [
beklaagde] (hierna: beklaagde) ter zake van belediging dan wel smaad(schrift).

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 21 juli 2021 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het dossier van de politie.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 16 september 2021 het beklag toe te lichten. Klager is, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd. Beiden hebben het woord gevoerd overeenkomstig de inhoud van de door hen aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde schriftelijke aantekeningen.
Voorts heeft het hof beklaagde in de gelegenheid gesteld op diezelfde dag te worden gehoord. Beklaagde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

Uit het dossier komt het volgende naar voren
Betrokkenen – klager, beklaagde en [betrokkene] – zijn allen publicist.
Klager heeft aangifte gedaan van belediging dan wel smaad(schrift) door beklaagde op
22 juli 2020 te Amsterdam. Volgens de aangifte plaatste beklaagde, NRC-columnist en voormalig Tweede Kamerlid, de volgende tekst op Twitter:
“Wow. Schaam je diep @[twitter handle klager]. Jouw in gitzwarte afgunst gegoten racisme zal @[twitter handle betrokkene] nooit van zijn stuk brengen.”
Hieraan is het volgende vooraf gegaan.
In verband met NRC-columns van publicist [betrokkene], spelfouten in een tweet van [betrokkene] en de omstandigheid dat de master op diens Linkedin ([masterstudie I]) niet aangeboden wordt in [plaatsnaam] (alwaar de titel behaald zou zijn) startte klager, naar eigen zeggen als publicist, een onderzoek ter verificatie van de mastertitel van [betrokkene].
Per e-mail vroeg klager aan [betrokkene] toestemming te geven voor verificatie bij de universiteit van [plaatsnaam].
[Betrokkene] plaatste deze e-mail op Twitter met de tekst: “Meneer twijfelt aan het feit dat ik wel een MA heb en wil graag dat ik mijn Alma mata benader, want hij heeft ‘simpelweg’ zijn twijfels. Dit soort onzin maak ik constant mee na de publicatie van scherpe stukken. Maar ik ga niet meer zwijgen, dus zie zelf en huiver!”
Beklaagde twitterde hierop de tekst: “Die @[twitter handle klager] is een beetje jaloers. Keep it up @[twitter handle betrokkene]. Laat je niet van de wijs brengen. #[hashtag betrokkene]”
Klager vervolgde zijn onderzoek en stuurde de begeleider van [betrokkene] een e-mail met de vraag het behalen van de MSc door [betrokkene] te bevestigen. Deze begeleider bevestigde aan klager dat [betrokkene] in 2019 een Master in [masterstudie II] heeft behaald en een voortreffelijk student was. Klager stuurde deze e-mail door naar [betrokkene] die hem vervolgens eveneens op Twitter plaatste met de tekst: “Onverbeterlijk. Meneertje @[twitter handle klager] ging even voor de zekerheid bij mijn docenten dubbel checken. “Hij was een voortreffelijk student” aldus de geniale [begeleider], mijn scriptiebegeleider.”
Beklaagde twitterde daarop de tekst: “Wow. Schaam je diep @[twitter handle klager]. Jouw in gitzwarte afgunst gegoten racisme zal @[twitter handle betrokkene] nooit van zijn stuk brengen.”
Klager vindt deze laatste uiting van beklaagde een onnodig grievende grove belediging. Een beschuldiging van racisme is uitermate kwetsend nu hij zich daaraan niet schuldig maakt. Hij wijst erop dat hij twee keer eerder een universitaire titel van witte mannen checkte waarvan er één verzonnen bleek te zijn.
Klager kan zich niet verenigen met de beslissing van de officier van justitie de zaak te seponeren.
Beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
De overwegingen van het hof
Het hof overweegt allereerst dat de woorden van beklaagde door de strafrechter aan wie de zaak zou worden voorgelegd op zichzelf als beledigend i.d.z.v. artikel 266, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zouden kunnen worden aangemerkt.
Voorts overweegt het hof dat in ogenschouw moet worden genomen dat het beklag raakt aan het in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting. Bij de vraag waar de grens van die vrijheid ligt, dient het toetsingskader gevonden te worden in het Nederlandse recht, waarbij de uitleg van de relevante bepalingen mede gezien moet worden in het licht van de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM). Een voorwaarde voor inperking van het recht op vrijheid van meningsuiting is blijkens vaste rechtspraak van het EHRM dat de inperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. Eveneens volgens vaste rechtspraak van het EHRM kan die noodzaak niet snel worden aangenomen indien de uitingen in de media worden gedaan en als bijdrage aan het publieke debat kunnen worden beschouwd. Voorts geldt dat er in een democratie in beginsel ook ruimte moet zijn voor uitlatingen die kwetsen, choqueren of verontrusten, en dat in een democratie uit het kwetsende karakter van bepaalde uitlatingen niet te snel een rechtvaardiging voor een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting moet worden afgeleid.
Gelet op dit toetsingskader is een strafrechtelijke vervolging van beklaagde niet kansrijk te achten. Beklaagde heeft meerdere malen gereageerd op het door [betrokkene] op Twitter publiekelijk gemaakte berichtenverkeer dat plaatsvond tussen klager en [betrokkene] over het verifiëren van diens mastertitel bij de universiteit van [plaatsnaam].
Uit de berichten van [betrokkene] is af te leiden dat hij de acties van klager als te vasthoudend ervaart. De reacties van beklaagde kunnen in de context van dit publieke debat worden geplaatst en staan daarmee in direct verband. Niet gezegd kan worden dat de laatste uiting van beklaagde in die context disproportioneel is en daarom onnodig grievend.
Dit brengt het hof tot het oordeel dat niet is te verwachten dat de strafrechter tot een bewezenverklaring van belediging komt.
Ditzelfde geldt voor het delict van smaad(schrift).
Het in artikel 261 Sr genoemde bestanddeel “telastlegging van een bepaald feit “ vereist aanwijzing van een duidelijk te onderkennen concrete gedraging. In dit geval wordt het gedrag van klager door beklaagde in algemene termen geduid en niet toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
7 oktober 2021 door mrs. P.F.E. Geerlings, voorzitter, J.D.L. Nuis en M. Gonggrijp-van Mourik, raadsheren, in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.