ECLI:NL:GHAMS:2021:289

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
23-000822-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak openlijke geweldpleging en veroordeling voor mishandeling in uitgaansgelegenheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging en mishandeling, gepleegd op 15 april 2018 in Grootebroek. De tenlastelegging omvatte verschillende vormen van geweld tegen het hoofd en lichaam van de benadeelde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte geweld heeft gepleegd, maar heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De verdachte is vrijgesproken van deze beschuldiging. Echter, het hof heeft wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, waarbij hij de benadeelde heeft geslagen en geschopt terwijl deze op de grond lag. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte is verplicht om een bedrag van € 3.503,56 te betalen aan de benadeelde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000822-19
datum uitspraak: 4 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 26 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-265285-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 april 2018 te Grootebroek, gemeente Stede Broec, openlijk, te weten, (in de rokersruimte bij [plek]) gelegen aan de [adres 2], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [benadeelde] door die [benadeelde]:
- te slaan/stompen/beuken tegen het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam; en/of
- te schoppen/trappen tegen het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam; en/of
- te stampen op het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam;
subsidiair
hij op of omstreeks 15 april 2018 te Grootebroek, gemeente Stede Broec tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde] heeft mishandeld door door die [benadeelde]:
- te slaan/stompen/beuken tegen het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam; en/of
- te schoppen/trappen tegen het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam; en/of
- te stampen op het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
De tenlastelegging ziet op geweld dat door de verdachte samen met [medeverdachte] (verder: [medeverdachte]) openlijk zou zijn gepleegd. [medeverdachte] wordt door het hof bij arrest van heden van die verdenking vrijgesproken, omdat ten aanzien van hem geen sprake is van het
in verenigingplegen van het geweld. Dat laatste geldt naar het oordeel van het hof evenzeer ten aanzien van de verdachte. Derhalve zal ook de verdachte van openlijke geweldpleging worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft gesteld dat de verdachte van het subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat het alternatieve scenario, zoals geschetst door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, niet kan leiden tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. De aangever heeft – volgens dat scenario – de verdachte naar de grond gewerkt en deze mishandeld. De verdachte heeft zich enkel verdedigd tegen het geweld dat de aangever jegens hem toepaste. Aldus is sprake van een noodweersituatie. Dit scenario wordt ondersteund door het feit dat de aangever stomdronken was ten tijde van het incident.
De getuigenverklaring van [getuige 1] is onbetrouwbaar, omdat hij heeft verklaard dat hij vóór zijn getuigenverhoor door de raadsheer-commissaris niet met de aangever over het incident heeft gesproken. Het is vanzelfsprekend dat het incident onderling wordt besproken alvorens het getuigenverhoor plaatsvindt, aldus de raadsman. Deze verklaring dient van het bewijs te worden uitgesloten.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt vast dat op 15 april 2018 een mishandeling heeft plaatsgevonden in de rokersruimte van het uitgaanscentrum [plek]. De aanleiding van de mishandeling was een gesprek tussen [medeverdachte] en de getuige [getuige 2] over de dochter van die getuige en haar ex-partner [naam]. De aangever is tussen [medeverdachte] en [getuige 2] in gaan staan en heeft gezegd dat de verdachte normaal moest doen. [medeverdachte] heeft hierop gereageerd door een klap tegen het hoofd van de aangever te geven, maar heeft hierna de rokersruimte verlaten. Vervolgens heeft de verdachte de aangever geslagen en geschopt, terwijl de aangever op de grond lag.
Anders dan de raadsman acht het hof het alternatieve scenario zoals door de verdachte geschetst, niet aannemelijk. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de aangifte in de kern wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 2] (17 april 2018), [getuige 3] (3 mei 2018) en [getuige 1] (6 oktober 2020). De verschillen tussen die verklaringen zijn van ondergeschikte betekenis en maken de verklaringen niet ongeloofwaardig of onbetrouwbaar. Het enkele gegeven dat de getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij vóór het getuigenverhoor niet met de aangever over het incident heeft gesproken, is geen reden om zijn verklaringen als onbetrouwbaar aan te merken en terzijde te schuiven.
Dat de aangever zelf kennelijk nogal dronken is geweest acht het hof in deze zaak niet van belang.
Op grond van het dossier is niet aannemelijk geworden dat sprake zou zijn geweest van een noodweersituatie, nu een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door de aangever feitelijk niet aannemelijk is geworden. De stukken bieden voor de betreffende stelling van de verdachte onvoldoende grond. Reeds daarom faalt het beroep op noodweer en verwerpt het hof dit verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 april 2018 te Grootebroek, gemeente Stede Broec, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde]:
- te slaan tegen het lichaam; en
- te schoppen tegen het hoofd en tegen het lichaam.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft betoogd dat, in geval van een veroordeling, een geldboete dient te worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door de aangever tegen het lichaam te slaan en te schoppen en deze zelfs tegen het hoofd te schoppen. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heftig geweld heeft toegepast. De aangever heeft hierdoor veel pijn en letsel opgelopen, en hij ondervindt nog steeds last van de gevolgen van de mishandeling. Het hof rekent het de verdachte verder aan dat de mishandeling plaatsvond in de rokersruimte van een uitgaansgelegenheid, waar op dat moment een aantal personen aanwezig was.
Los daarvan roept dit soort uitgaansgeweld gevoelens van onveiligheid en angst op in de samenleving.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg en in hoger beroep in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.624,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering betreffende materiële schade zal het hof de gevorderde reiskosten tot een bedrag van € 22,68 (totaal 81 kilometer, te weten zesmaal een afstand van 13,5 kilometer van en naar Slachtofferhulp Nederland en het Westfries Gasthuis) toewijzen, omdat niet is gebleken dat de verdachte de gevorderde kilometers ([kilometers]) en kosten (€ [kosten]) heeft gemaakt en geleden.
De vordering tot schadevergoeding wordt ook gevorderd in de zaak van [medeverdachte]. Het hof wijst in die zaak, gezien het geringe aandeel van [medeverdachte] in de veroorzaakte schade, een gering deel van de immateriële schadevergoeding toe. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.503,56 (drieduizend vijfhonderddrie euro en zesenvijftig cent) bestaande uit € 2.853,56 (tweeduizend achthonderddrieënvijftig euro en zesenvijftig cent) materiële schade en € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.503,56 (drieduizend vijfhonderddrie euro en zesenvijftig cent) bestaande uit € 2.853,56 (tweeduizend achthonderddrieënvijftig euro en zesenvijftig cent) materiële schade en € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 45 (vijfenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 15 april 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. D. Radder en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 februari 2021.
mr. M.J.A. Duker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.