ECLI:NL:GHAMS:2021:2815

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
20/00670
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kostenvergoeding in belastingzaak na niet-ontvankelijkverklaring bezwaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de inspecteur van de Belastingdienst moet worden veroordeeld in de kosten van de procedure van belanghebbende bij de rechtbank. De zaak betreft een definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017, waarbij de inspecteur het bezwaar van belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld, maar dit beroep later ingetrokken. De rechtbank heeft het verzoek van belanghebbende om de inspecteur in de proceskosten te veroordelen afgewezen, wat aanleiding gaf tot het hoger beroep.

Het Hof heeft vastgesteld dat in het beroepschrift van belanghebbende enkel een grief is opgenomen over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Het Hof oordeelt dat de ambtshalve vermindering van de aanslag door de inspecteur niet kan worden beschouwd als een tegemoetkoming in de beroepsprocedure. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen sprake is van een tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het beroep was gericht tegen een niet-ontvankelijkheidsverklaring en niet tegen de inhoudelijke beslissing van de inspecteur. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek tot vergoeding van proceskosten af.

De uitspraak benadrukt dat belanghebbende niet verplicht was om in beroep te gaan tegen de niet-ontvankelijkverklaring om de inspecteur te bewegen tot ambtshalve vermindering. Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en dat de rechtbank in haar beslissing geen fouten heeft gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 20/00670
30 september 2021
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. drs. T.C. van Wagensveld
tegen de uitspraak van 5 oktober 2020 in de zaak met kenmerk HAA 20/1232 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 3 juli 2019 aan belanghebbende voor het jaar 2017 een definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Gelijktijdig is bij beschikking een verzuimboete opgelegd en is belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 10 december 2019 het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tevens opgevat als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag, de boete en de rente tot nihil en vervolgens hierop beslist (zie hierna 2.1.).
1.3.
Belanghebbende is in beroep gegaan tegen de voormelde uitspraak op bezwaar. Bij brief van 15 mei 2020 heeft belanghebbende het beroep ingetrokken. Belanghebbende heeft de rechtbank daarbij verzocht om de inspecteur bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
1.4.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 oktober 2020 het verzoek van belanghebbende afgewezen.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof (per fax) op 15 november 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende en de inspecteur hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van een onderzoek ter zitting. Hierop heeft het Hof besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten, het onderzoek te sluiten en schriftelijk uitspraak te doen.

2.Feiten

2.1.
Bij besluit van 10 december 2019 heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag, de boete en de rente tot nihil gedeeltelijk toegewezen (zie 1.2.).
Daarop heeft de inspecteur met dagtekening 8 januari 2020 aan belanghebbende een vermindering van de aanslag, de boete en rente opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur met dagtekening 30 april 2020 de aanslag, rente en boete alsnog conform belanghebbendes verzoek ambtshalve verminderd tot nihil.
2.2.
In het beroepschrift van 16 januari 2020, opgesteld door de toenmalig gemachtigde van belanghebbende, is onder meer het volgende vermeld:
“Namens onze cliënt (…) stellen wij beroep in tegen de niet-ontvankelijkheidsverklaring van ons bezwaarschrift van 30 september 2019.
(…)
Geschillen:
Partijen verschillen van mening over de ontvankelijkheid van het bezwaar d.d. 30 september 2019.
Standpuntbepaling in het geschil:
Belanghebbende stelt zich op het standpunt doordat aanslagen, herinneringen en alle verdere correspondentie door de belastingdienst naar het verkeerde adres zijn gestuurd, hem de kans is ontnomen om binnen de gestelde termijn conform art. 6:7 AWB in bezwaar te kunnen gaan. Tevens stelt belanghebbende zich op het standpunt dat, toen er geen enkele reactie kwam vanuit het adres [adres] te [plaats] , de belastingdienst op zijn minst onderzoek had kunnen doen naar het juiste woon- dan wel correspondentieadres van belanghebbende.
De belastingdienst stelt zich op het standpunt dat de tijd die tussen opleggen aanslag 03-07-2019 en de binnenkomst van het bezwaar per 30-09-2019 deze bezwaartermijn is overschreden en dat daardoor het bezwaar niet-ontvankelijk is. Tevens stelt de belastingdienst zich op het standpunt dat bij verhuizing een actieve handeling van belanghebbende nodig is.”

3.Geschil voor het Hof

In geschil is, evenals in beroep, of de inspecteur op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden veroordeeld in de (integrale) kosten van belanghebbendes procedure bij de rechtbank.

4.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken.
4. Het beroep van eiser was gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring door verweerder van het bezwaar van eiser. Nu eiser dit beroep heeft ingetrokken, staat het niet meer ter beoordeling van de rechtbank of verweerder het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De ambtshalve vermindering van de aanslag door verweerder is niet aan te merken als tegemoetkoming aan het bezwaar in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Van een tegemoetkoming is namelijk geen sprake als het beroep is gericht tegen een besluit waarbij een bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard en verweerder niet dat besluit maar de aanslag herziet.
5. In dit geval is geen sprake van tegemoetkomen als bedoeld in 8:75a, van de Awb. Het verzoek tot vergoeding van de proceskosten wordt daarom afgewezen.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Het Hof stelt vast dat in het beroepschrift van belanghebbende van 16 januari 2020 uitsluitend een grief is opgenomen die luidt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard (zie 2.2.). Die omstandigheid in aanmerking nemend, alsmede het ontbreken van elk aanknopingspunt dat de inspecteur heeft willen tegemoetkomen aan de hiervoor bedoelde grief, kan ook naar het oordeel van het Hof de ambtshalve vermindering tot nihil (zie 2.1.) niet worden beschouwd als een tegemoetkomen in de beroepsprocedure. Terecht heeft de rechtbank daarom geoordeeld dat geen sprake is van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb en dat het op die grond gedane verzoek tot vergoeding van proceskosten moet worden afgewezen.
5.2.
Het Hof wijst er voorts op dat belanghebbende niet in beroep had hoeven te gaan tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar van 10 december 2019 om de inspecteur te bewegen de aanslag, boete en rente te verminderen. In die uitspraak op bezwaar is immers mede de route geopend voor een toetsing van belanghebbendes inhoudelijke bezwaar als verzoek om ambtshalve vermindering. Tegen de hierop volgende ambtshalve vermindering van 8 januari 2020 heeft belanghebbende vervolgens bezwaar aangetekend waarop de vermindering van de aanslag tot nihil op 30 april 2020 is gevolgd.
Slotsom
5.3.
De slotsom van hiervoor overwogene is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. N. Djebali, voorzitter, W.J. Blokland en I.J.F.A. van Vijfeijken, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.F.J.S. Molleman als griffier. De beslissing is op 30 september 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen.
Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederenAlleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.