ECLI:NL:GHAMS:2021:2814

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
20/00530
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 9 september 2020 het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank had geoordeeld dat belanghebbende niet tijdig de gronden van zijn beroep had ingediend, ondanks een verzoek daartoe. Belanghebbende had op 6 januari 2020 een proformaberoepschrift ingediend, maar de rechtbank verzocht hem om dit beroepschrift uiterlijk op 5 februari 2020 te motiveren. Belanghebbende heeft de gronden pas op 13 februari 2020 ingediend, wat na de gestelde termijn was. Het Hof Amsterdam oordeelt echter dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift op 13 februari 2020 om 24.00 uur eindigde, en dat belanghebbende de gronden van zijn beroep vóór het einde van deze termijn had ingediend. Het Hof concludeert dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep is gegrond, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor een inhoudelijke behandeling. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 374, en het griffierecht van € 131 wordt aan belanghebbende vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 20/00530
30 september 2021
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
gemachtigde: V. Quacken
tegen de uitspraak van 9 september 2020 in de zaak met kenmerk AMS 20/160 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is op 17 augustus 2018 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van in totaal € 50,40 (€ 1,40 parkeerbelasting en € 49 naheffingskosten).
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 2 januari 2020 het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 9 september 2020 het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 september 2020 en op 28 september 2020 aangevuld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van een onderzoek ter zitting. Hierop heeft het Hof bepaald het onderzoek ter zitting achterwege te laten, het onderzoek te sluiten en schriftelijk uitspraak te doen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 6 januari 2020 een proformaberoepschrift bij de rechtbank ingediend.
2.2.
Bij brief van 8 januari 2020 heeft de rechtbank belanghebbende verzocht zijn beroepschrift van 6 januari 2020 uiterlijk op 5 februari 2020 te motiveren. In de brief is – voor zover in hoger beroep relevant – het volgende vermeld:
“(…) Uw beroepschrift voldoet niet aan de voorwaarden die aan een beroepschrift worden gesteld. Hieronder is aangekruist aan welke voorwaarden alsnog moet worden voldaan.
U moet:
(…)
☒ de gronden van het beroep (de reden waarom u in beroep bent gegaan) meedelen. (…)
Ik verzoek u (…) uiterlijk
binnen vier wekenna de datum van verzending van deze brief de (…) informatie aan mij toe te sturen.”
2.3.
Bij nader stuk ingekomen bij de rechtbank op 13 februari 2020 om 13.52 uur heeft belanghebbende de gronden van zijn beroep ingediend.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard door de rechtbank.

4.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft in haar uitspraak onder meer als volgt overwogen en beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“2. De rechtbank overweegt als volgt. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het beroepschrift de gronden van het beroep vermelden. Dat houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met de bestreden uitspraak. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank – na een herstelmogelijkheid – het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
3. Eiser heeft op de zitting erkend dat in het pro forma beroepschrift van 6 januari 2020 geen gronden staan vermeld. De rechtbank heeft eiser bij aangetekende brief van 8 januari 2020 verzocht om binnen vier weken dit verzuim te herstellen. Daarbij is meegedeeld dat uitstel van deze termijn slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk is. Verder staat in de brief van 8 januari 2020 dat als eiser niet tijdig het verzuim herstelt en ook niet binnen de termijn een verzoek om uitstel indient, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
4. Eiser heeft binnen die termijn (die afliep op 5 februari 2020) geen gronden ingediend noch verzocht om uitstel van de termijn. Eiser heeft de gronden per faxbericht op 13 februari 2020 toegezonden. De rechtbank heeft de gronden van het beroep dus op 13 februari 2020 ontvangen, wat na afloop van de in de brief van 8 januari 2020 gestelde termijn is.
5. Nu eiser niet tijdig beroepsgronden heeft ingediend, voldoet het beroep niet aan de eisen van artikel 6:5 van de Awb en is het beroep om die reden niet-ontvankelijk.
6. Eiser heeft ter zitting het beroep voor zover gericht tegen de dwangsombeschikking van 23 januari 2020 ingetrokken. Dit beroep behoeft dus geen verdere bespreking meer.
7. Bij deze uitkomst bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Gelet op de dagtekening van de uitspraak op bezwaar (2 januari 2020, zie 1.2), is de termijn voor het indienen van een beroepschrift op grond van het bepaalde in artikel 6:7 van de Awb geëindigd op 13 februari 2020 om 24.00 uur.
5.2.
Het Hof stelt vast dat belanghebbende de gronden van zijn beroep op 13 februari 2020 om 13.52 uur bij de rechtbank heeft ingediend. Belanghebbende heeft derhalve vóór het einde van de beroepstermijn een beroepschrift ingediend dat voldoet aan de vereisten uit artikel 6:5 van de Awb.
5.3.
Dat de door de rechtbank geboden hersteltermijn, als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, op het moment van indienen van de beroepsgronden bij de rechtbank reeds was verstreken (zie 2.2), blijft onder die omstandigheden zonder gevolgen. Bij het stellen van een zodanige termijn kan niet worden afgedaan aan de bij wet voor het instellen van beroep gestelde termijn (vgl. RvS 19 maart 2002 ECLI:NL:RVS:2002:AE0921). De rechtbank heeft dit miskend.
Slotsom
5.4.
Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Het Hof zal de zaak terugwijzen naar de rechtbank om te behandelen.

6.Kosten

6.1.
Het Hof vindt aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Belanghebbende heeft recht op een vergoeding van de kosten in hoger beroep van € 374 (1 punt voor het indienen van een hogerberoepschrift, met een wegingsfactor 0,5 en een waarde per punt van € 748).
6.2.
Het Hof acht een wegingsfactor van 0,5 gerechtvaardigd aangezien het hoger beroep uitsluitend gegrond is omdat het beroep evident ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De zaak wordt voorts voor een inhoudelijke beoordeling teruggewezen naar de rechtbank.
6.3.
De wet biedt niet de mogelijkheid een andere instantie dan het betrokken bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten, ook niet indien – zoals zich hier voordoet – de kosten zijn opgeroepen door een fout van de rechtbank. Het Hof zal wel gebruik maken van de mogelijkheid op de voet van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb te bepalen dat het voor het instellen van hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier wordt terugbetaald.

7.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • wijst de zaak terug naar de rechtbank om de zaak opnieuw te behandelen;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 374;
  • draagt de griffier op aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 131 te vergoeden;
  • draagt de griffier op na het onherroepelijk worden van deze uitspraak het gehele dossier met een afschrift van de uitspraak te zenden aan de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. N. Djebali, voorzitter van de belastingkamer, W.J. Blokland en I.J.F.A. van Vijfeijken, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.F.J.S. Molleman als griffier. De beslissing is op 30 september 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen.
Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederenAlleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.