ECLI:NL:GHAMS:2021:2792

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
23-001874-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen in Amsterdam met lichamelijk letsel als gevolg

Op 14 september 2017 vond er in Amsterdam een geweldsincident plaats waarbij de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de aangever. De zaak kwam voor het gerechtshof Amsterdam na een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2019. Het hof heeft de camerabeelden van het incident bekeken en vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, de aangever heeft achtervolgd en hem heeft vastgepakt, wat leidde tot een situatie waarin de medeverdachte de aangever in het gezicht heeft geschopt. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, maar dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het lichamelijk letsel dat de aangever had opgelopen door de schoppen van de medeverdachte. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een geldboete op van € 500,00, te vervangen door 10 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard omdat deze niet op de juiste wijze was ingediend.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001874-19
datum uitspraak: 28 september 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-706039-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Lange Leidsedwarsstraat (ter hoogte van [perceel]), in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit het naar de grond trekken/werken van voornoemde [benadeelde] en/of (vervolgens) met kracht en/of met geschoeide voet eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd schoppen en/of trappen van voornoemde [benadeelde] (terwijl voornoemde [benadeelde] weerloos op de grond lag), terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een (op een of meerdere plaatsen) gebroken kaak en/of
- een scheur in het neusbeen en/of
- een of meerdere (af)gebroken tanden,
althans enig lichamelijk letsel voor voornoemde [benadeelde] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er moeten twee situaties worden onderscheiden die in relatie staan tot elkaar. In de eerste situatie, voor de [café] is het de aangever geweest die de initiator van geweld is geweest en ook het eerste geweld heeft gepleegd tegen de medeverdachte. Dat heeft geleid tot de tweede situatie, het tenlastegelegde feit. Ook dit geweld kan de verdachte niet worden verweten. De verdachte is de aangever achterna gegaan, maar heeft hem slechts ter verantwoording willen roepen. Hij heeft niet gezien dat de medeverdachte achter hem aanliep.
Het is volgens de raadsman voor een burger toegestaan om een andere burger aan te houden in zo’n situatie. De gedraging van de verdachte, het beetpakken, is niet als geweld te kwalificeren, al had de verdachte bij de staandehouding wel geweld toe mogen passen. De gedraging van de verdachte dient geheel los te worden gezien van de gedragingen van de medeverdachte, die de aangever tegen het hoofd heeft geschopt en waardoor er bij de aangever letsel is ontstaan. Verdachte heeft niet kunnen of moeten bevroeden dat de medeverdachte over zou gaan tot dit geweld.
Het hof overweegt als volgt.
De aangever [benadeelde] heeft aangifte gedaan en verklaard dat hij in de nacht van 13 op 14 september 2017 langs café de [café], gelegen aan de Lange Leidsedwarsstraat te Amsterdam liep. Hij zag daar drie jongens, waaronder de verdachte en de medeverdachte, in een hevige discussie verwikkeld met de portier van het café, een bekende van de aangever. Naar aanleiding daarvan is de aangever – naar eigen zeggen – naar de jongens toegelopen en heeft hen daar geprobeerd weg te trekken. Vervolgens is de aangever weggelopen richting de Leidse Kruisstraat, waarna het tenlastegelegde feit heeft plaatsgevonden.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij die nacht met onder meer zijn medeverdachte voor de [café] stond. Zijn medeverdachte kreeg woorden met de portier waarna de aangever aan kwam lopen en de medeverdachte een klap gaf en de medeverdachte tevens fikse klappen kreeg van de portier. Hierop is verdachte met versnelde pas achter aangever aangegaan om hem op zijn gedrag aan te spreken. Hij heeft hem daartoe alleen beet willen pakken, aldus verdachte.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof de camerabeelden waarop het tenlastegelegde te zien is bekeken. Hierbij heeft het hof enkele waarnemingen gedaan.
Het hof heeft bij het bekijken van de camerabeelden waargenomen dat de aangever de medeverdachte ter hoogte van de [café] met twee handen een flinke duw heeft gegeven. Hierop volgend heeft het hof een slaande beweging van de portier van de [café] in de richting van de medeverdachte waargenomen. Vervolgens is de aangever weggelopen, waarna te zien is dat de verdachte in versnelde pas achter de aangever aan is gaan lopen en dat de medeverdachte schuin achter de verdachte met hem meeliep. Tijdens het lopen keek de verdachte naar rechts. Het hof heeft uit deze waarneming opgemaakt dat de verdachte moet hebben bemerkt dat de medeverdachte, eveneens in versnelde pas, met hem meeliep richting de aangever.
Bij het bekijken van de camerabeelden van de volgende situatie heeft het hof waargenomen dat de verdachte en de medeverdachte achter de aangever aan rennen, dat de aangever achterom kijkt, de verdachte de aangever met zijn rechterhand ter hoogte van de nek van de aangever vastpakt en dat de aangever vervolgens – terwijl de aangever zijn rechterarm naar achteren draait en verdachte hem nog vast heeft – een slingerende draaibeweging maakte en op de grond terecht komt. Het hof heeft vervolgens waargenomen dat, terwijl de aangever op de grond lag, de medeverdachte hem tot twee keer toe in zijn gezicht heeft geschopt. Vervolgens is op de beelden te zien dat de verdachte zich, ook na de schoppen van de medeverdachte in het gezicht van de aangever, niet heeft gedistantieerd van de situatie, maar erbij is blijven staan en dat hij zich voorover heeft gebogen richting de aangever. Dat de verdachte daarbij louter heeft gevraagd naar het welbevinden van de aangever – zoals de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard – acht het hof niet aannemelijk geworden.
Concluderend stelt het hof het volgende vast. Op grond van het procesdossier en de hiervoor genoemde waarnemingen kan ervan worden uitgegaan dat de verdachte niet alleen achter de aangever aan is gegaan, maar dat hij zich er bewust van moet zijn geweest dat de medeverdachte met hem mee kwam. Het hof ziet dit dan ook als een gezamenlijk optreden. Zowel de verdachte als de medeverdachte liepen in versnelde pas achter de aangever aan. Eenmaal bij de aangever in de buurt heeft de verdachte de aangever vastgepakt en is de aangever mede door het toedoen van de verdachte op de grond terecht gekomen. Door die handeling van de verdachte ontstond voor de medeverdachte de gelegenheid om de aangever tot twee keer toe in het gezicht te trappen. Daarvan heeft de verdachte zich vervolgens niet gedistantieerd.
Het hof is van oordeel dat de verdachte met dit handelen een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan de tenlastegelegde geweldshandelingen en dat niet sprake was van een rechtmatig burgerarrest zoals door de raadsman bepleit. Het lichamelijk letsel dat de aangever ten gevolge van de geweldspleging heeft opgelopen, is niet ontstaan door het handelen van de verdachte. Dit letsel, te weten een gebroken kaak en gebroken tanden, is ontstaan door de schoppen die door de medeverdachte zijn gegeven in het gezicht van de aangever. Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van de strafverzwarende omstandigheid dat het door hem gepleegde geweld lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 september 2017 te Amsterdam, openlijk, te weten op de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit het naar de grond werken van voornoemde [benadeelde] en vervolgens met kracht en met geschoeide voet meermalen tegen het gezicht schoppen van voornoemde [benadeelde].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00, te vervangen door 10 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft bepleit dat, indien het hof niet komt tot vrijspraak van het tenlastegelegde, de verdachte conform artikel 9a Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel dient te worden opgelegd. Indien het hof hier niet in mee gaat verzoekt de raadsman het hof om de verdachte een voorwaardelijke geldboete op te leggen en om rekening te houden met het tijdsverloop, de blanco justitiële documentatie van de verdachte en met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen de aangever [benadeelde]. Met zijn handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daaraan doet niet af dat het slachtoffer in aanloop naar dit geweld zich naar de medeverdachte op onbehoorlijke wijze heeft gedragen. De verdachte had het slachtoffer daarop wel mogen aanspreken, maar is hierin met zijn handelen te ver gegaan, mede met als gevolg dat de medeverdachte het slachtoffer heeft kunnen toetakelen, voor welk grof geweld de verdachte overigens verder niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 augustus 2021 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Bij de strafoplegging heeft het hof gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een taakstraf voor de duur van 120 uren genoemd. Gezien de schending van de redelijke termijn en de meer beperkte rol van de verdachte ziet het hof echter aanleiding om de verdachte geen taakstraf, maar een geldboete op te leggen van dezelfde hoogte als door de rechtbank opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedroeg destijds € 25.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,00. In hoger beroep is slechts voorhanden een e-mailbericht van de vader van de benadeelde partij van 1 september 2021, waarin hij heeft meegedeeld dat hij het verzoek tot schadevergoeding in hoger beroep namens zijn zoon handhaaft.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat benadeelde partij zich zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet op de voorgeschreven wijze heeft gevoegd.
De raadsman heeft het hof verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Indien het hof hier niet in mee gaat dient volgens de raadsman slechts een bedrag van
€ 750,00 aan immateriële schade te worden toegewezen aan de benadeelde partij. Indien het hof hier niet toe besluit is de raadsman van mening dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren.
De benadeelde partij heeft zich niet op de voorgeschreven wijze gevoegd nu de vordering niet door hem is ondertekend en hij die ander daartoe niet heeft gemachtigd. Evenzo ontbreekt een machtiging aan die ander om zich namens hem te voegen zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Een nader onderzoek daartoe levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. C.J. van der Wilt en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 september 2021.
Mr. M. Iedema en mr. A. Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.