ECLI:NL:GHAMS:2021:2774
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding na voorlopige hechtenis en verzekering
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoeker, geboren in 1988, heeft schadevergoeding aangevraagd voor de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van zijn voorlopige hechtenis en verzekering in een strafzaak. Het verzoek omvatte een totale schadevergoeding van €139.720,00, inclusief schade door verlies van een bedrijf en inkomstenderving.
Het hof heeft het verzoek in behandeling genomen en op 25 mei 2021 ingekomen. De advocaat-generaal heeft op 18 juni 2021 zijn standpunt kenbaar gemaakt, en op 7 september 2021 heeft het hof de betrokken partijen gehoord. Verzoeker is niet verschenen tijdens de zitting. Het hof heeft vastgesteld dat de voorlopige hechtenis van verzoeker begon op 14 april 2019 en dat hij op 10 maart 2021 in vrijheid is gesteld.
Het hof heeft geoordeeld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van een schadevergoeding van €69.760,00 voor de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, maar heeft de verzoeken tot vergoeding van schade wegens verlies van het bedrijf en inkomstenderving afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. Daarnaast is een vergoeding van €680,00 voor kosten van rechtsbijstand toegewezen. De beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer van het hof, waarbij de oudste raadsheer de tenuitvoerlegging van de beschikking heeft bevolen.