In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 27 augustus 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid MDMA en cocaïne in de periode van 18 tot 19 oktober 2019 te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk aanwezig had van ongeveer 965 tabletten MDMA en 0,96 gram cocaïne. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.
De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, aangezien er geen omstandigheden waren die deze uitsloten. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 250,00 of 5 dagen hechtenis. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 18 dagen en een taakstraf van 240 uren. De raadsman vroeg om rekening te houden met de gezondheidssituatie van de verdachte en om een lichtere straf. Het hof legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 18 dagen en een taakstraf van 140 uren op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte. Het hof oordeelde dat het gebruik en de verspreiding van harddrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en dat de verdachte eerder was veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet voor soortgelijke feiten. Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.