ECLI:NL:GHAMS:2021:2642

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
23-002098-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling in meerdere strafzaken met betrekking tot mishandeling en diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 september 2020. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van diefstal en mishandeling, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de gewijzigde tenlastelegging en heeft de verdachte in de zaak met parketnummer 13-085013-19 subsidiair veroordeeld voor mishandeling. De verdachte had op 25 maart 2019 in Uithoorn de benadeelde met gebalde vuist geslagen, wat leidde tot letsel en pijn. Het hof heeft de vrijspraak van de andere tenlastegelegde feiten, waaronder diefstal en poging tot zware mishandeling, bevestigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is verplicht om € 785,00 te betalen voor materiële en immateriële schade. Het hof heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor enkele andere zaken, omdat er geen rechtens te beschermen belang was. De uitspraak benadrukt de toepassing van noodweer en de proportionaliteit van de reactie van de verdachte in de context van de mishandeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002098-20
datum uitspraak: 2 september 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 september 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-085013-19 en 13-033592-19 en 13-087202-20 en 13-116544-20 en 13-148712-20 en 13-206342-18 en 13-262554-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1994,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep

De officier van justitie heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat het hoger beroep zich alleen richt tegen de gegeven beslissing (vrijspraak) in de zaak met parketnummer 13-085013-19. De advocaat-generaal heeft verzocht de officier van justitie voor wat betreft die feiten op grond van artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verdachte er belang bij heeft dat naast de zaak met parketnummer 13-085013-19 ook de zaken met parketnummers 13-262554-19 en 13-087202-20 inhoudelijk in hoger beroep worden behandeld. Hij verzet zich niet tegen -kortgezegd- toepassing van artikel 416, derde lid, Sv. met betrekking tot de zaken met de overige parketnummers.
Op grond van het vorenstaande zal het hof, nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de behandeling van voornoemde zaken, de officier van justitie gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-033592-19, in de zaak met parketnummer 13-206342-18, in de zaak met parketnummer 13-116544-20 en in de zaak met parketnummer 13-148712-20 tenlastegelegde. Wel zal het hof met betrekking tot de laatstbedoelde vier zaken in het kader van de strafoplegging toepassing geven aan het bepaalde in artikel 423, vierde lid, Sv.
Tenlastelegging
Mede gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging in de zaak met parketnummer13-085013-19 is aan de verdachte, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 13-085013-19:
primair
hij op of omstreeks 25 maart 2019 te Uithoorn, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp en/of met gebalde vuist, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) heeft geslagen en/of gestompt en/of gestoken en/of heeft gesneden in/tegen het oor en/of de hand, in elk geval in/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] ;
subsidiair
hij op of omstreeks 25 maart 2019 te Uithoorn, in elk geval in Nederland, opzettelijk [benadeelde] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of met gebalde vuist, slaan en/of stompen en/of, steken en/of snijden en/of hakken in/tegen het oor en/of de hand, in elk geval in/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] , waardoor voornoemde [benadeelde] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Zaak met parketnummer 13-262554-19:
hij op of omstreeks 2 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een deodorant (roller), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf Hema, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak met parketnummer 13-087202-20:
primair
hij op of omstreeks 29 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [aangever] (met kracht) in/op/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd,
- heeft geslagen en/of gestompt, als gevolg waarvan die [aangever] (enige) tijd buiten bewustzijn is geraakt en/of (vervolgens)
- ( van) die [aangever] heeft getrapt en/of geschopt, terwijl hij op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 29 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] (met kracht) in/op/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd,
- te slaan en/of te stompen, als gevolg waarvan die [aangever] (enige) tijd buiten bewustzijn is geraakt en/of (vervolgens)
- ( van) die [aangever] te trappen en/of te schoppen, terwijl hij op de grond lag;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof heeft beraadslaagd op grondslag van de in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging en tot andere beslissingen met betrekking tot de bewijsvraag komt dan de rechtbank.

Vrijspraak zaak met parketnummer 13-262554-19

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het oogmerk had zich de deodorant wederrechtelijk toe te eigenen. De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van hetgeen hem in de zaak met parketnummer
13-262554-19 is tenlastegelegd.

Vrijspraak zaak met parketnummer 13-087202-20

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet is bewezen dat de verdachte heeft gepoogd [aangever] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zodat hij van hetgeen hem in de zaak met parketnummer 13-087202-20
primairis tenlastegelegd wordt vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft bewezenverklaring van de
subsidiairtenlastegelegde mishandeling gevorderd. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat doordat aangever [aangever] de verdachte duwde weliswaar sprake was van een wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen, maar het slaan met de vuist door de verdachte een disproportionele reactie was.
De raadsman heeft vrijspraak van de mishandeling bepleit en daartoe primair aangevoerd dat niet is komen vast te staan welke geweldshandelingen de verdachte heeft verricht. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt, nu de door hem gegeven vuistslag wel proportioneel was.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens de verklaringen van de verdachte en getuige [getuige 1] heeft aangever [aangever] de verdachte fysiek belaagd door hem herhaaldelijk een klap in het gezicht te geven. Dit is aan te merken als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. De verdachte heeft de aangever in een directe reactie een vuistslag in het gezicht gegeven. De aangever heeft hierdoor pijn maar geen noemenswaardig letsel bekomen. Deze vuistslag valt onder de gegeven omstandigheden aan te merken als een proportionele reactie. Naar het oordeel van het hof komt de verdachte daarom een beroep op noodweer toe, zodat het de gedragingen van de verdachte niet als mishandelend in de zin van het subsidiair tenlastegelegde kunnen worden aangemerkt. De verdachte moet dan ook hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging in de zaak met parketnummer 13-085013-19

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de stukken in het dossier bewezen kan worden dat de verdachte met een mes in het oor van het slachtoffer heeft gestoken. Het steken met een mes in de richting van het hoofd en de nek levert een aanmerkelijke kans op de dood op.
De raadsman heeft primair bepleit dat niet bewezen kan worden dat de verdachte het slachtoffer heeft gestoken met een mes of een ander puntig voorwerp. Evenmin kan bewezen worden dat de verdachte het slachtoffer heeft gestompt of geslagen. De toedracht is op grond van de stukken in het dossier niet met zekerheid vast te stellen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces, toekomt. De verdachte heeft een enkele vuistslag gegeven nadat hij eerst zelf door de aangever is geslagen en meerdere familieleden van de aangever op hem kwamen aflopen. Aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft de verdachte voldaan door zich op die wijze te verdedigen.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de stukken in het dossier kan niet bewezen worden dat de verdachte het slachtoffer heeft gestoken of geslagen met een mes of een ander scherp puntig voorwerp. De verklaringen van de aangever en zijn dochter zijn op dat vlak niet consistent en worden in onvoldoende overtuigende mate gesteund door ander bewijs. Ook de conclusie van de deskundige [naam], na bestudering van foto’s van het letsel van de aangever, dat de wond aan het oor van het slachtoffer karakteristieken van een snijwond vertoont, is onvoldoende om als dergelijk steunbewijs te dienen.
Het hof acht wel bewezen dat de verdachte de aangever met zijn vuist heeft geslagen. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte uit zelfverdediging heeft gehandeld, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen. Het hof neemt daarbij in overweging dat de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , die hebben verklaard dat de verdachte is uitgescholden en geslagen, gebeurtenissen beschrijven die, naar het hof begrijpt, zich in een later stadium hebben afgespeeld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
13-085013-19 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 maart 2019 te Uithoorn opzettelijk [benadeelde] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het met gebalde vuist slaan tegen het oor, waardoor voornoemde [benadeelde] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 13-085013-19 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 13-085013-19 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 13-085013-19 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte in de zaak met parketnummer 13-085013-19

De raadsman heeft betoogd dat de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt.
Het hof verwerpt dit verweer, nu niet aannemelijk is geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een situatie waarin hij zich moest verdedigen of heeft gehandeld als gevolg van een dergelijke situatie.
De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13-085013-19 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

Toepassing artikel 423 Sv
Nu het hof de officier van justitie gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaart in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-033592-19, in de zaak met parketnummer 13-206342-18, in de zaak met parketnummer 13-116544-20 en in de zaak met parketnummer 13-148712-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 Sv. eerst de straf bepalen ten aanzien van de in voornoemde zaken door de rechtbank bewezenverklaarde misdrijven. Het hof bepaalt deze op een gevangenisstraf voor de duur van vijf weken.
Strafoplegging
De rechtbank heeft de verdachte van het in de zaak met parketnummer 13-085013-19 tenlastegelegde vrijgesproken en veroordeeld voor het tenlastegelegde in de zaken met parketnummers 13-262554-19 en 13-087202-20 subsidiair.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de zaak met parketnummer 13-087202-20 primair en in de zaak met parketnummer 13-085013-19 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de (in verband met het hierboven bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 13-085013-19 bewezenverklaarde) in het kader van de strafoplegging acht geslagen op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, door het slachtoffer, dat in de nabijheid van zijn woning opkwam voor zijn dochter, een vuistslag tegen diens oor te geven. Het slachtoffer heeft hierdoor letsel opgelopen en pijn ondervonden. De verdachte heeft hierdoor een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Een dergelijk geweldsdelict veroorzaakt of versterkt gevoelens van onveiligheid en angst, niet alleen bij het slachtoffer maar ook bij personen die daarvan getuige zijn.
Gelet op het voorgaande, en in het bijzonder de ernst van het feit, is het hof van oordeel dat geen andere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf volstaat.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van één week passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.180,60 en bestaat uit (naar het hof begrijpt) € 3.180,60 materiële schade (schadeposten a tot en met f) en € 3.000,00 immateriële schade. Bovendien heeft de benadeelde partij € 485,74 aan proceskosten gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De vordering bestaat uit de volgende materiële schadeposten:
Kleding: € 440,00
Multifocale bril: € 500,00
Zorgkosten: € 385,00
Tetanusprik: € 160,00
Gederfd inkomen: € 1.007,60
Reiskosten: € 688,00
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat materiële schadeposten c, d en e en de immateriële schadepost worden toegewezen en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat schadeposten d en e onvoldoende zijn onderbouwd. Ook heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat bij toewijzing van de vordering rekening gehouden dient te worden met het handelen van de benadeelde partij en zijn aandeel in het bewezen verklaarde feit.
Materiële schade
Het hof oordeelt als volgt.
Ten aanzien van schadepost a oordeelt het hof dat onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom voor schadepost a niet worden ontvangen in de vordering.
Ten aanzien van schadepost b oordeelt het hof dat niet vast is komen te staan dat deze schade rechtstreeks door het handelen van de verdachte is veroorzaakt. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom voor schadepost b niet worden ontvangen in de vordering.
Ten aanzien van schadepost c oordeelt het hof als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van schadepost d oordeelt het hof als volgt. Onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom ten aanzien van deze schadepost niet in de vordering worden ontvangen.
Ten aanzien van schadepost e oordeelt het hof dat deze post onvoldoende is onderbouwd. Nader onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan om die reden wat betreft deze schadepost niet in de vordering worden ontvangen.
Ten aanzien van schadepost f overweegt het hof dat onvoldoende is gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Nader onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren De benadeelde partij kan daarom voor schadepost f niet worden ontvangen in de vordering.
Immateriële schade
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 400,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard van de inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij, alsook op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
De verdachte is tot vergoeding van de genoemde (hierboven onder c weergegeven) materiële en de immateriële schade gehouden zodat de vordering tot die bedragen zal worden toegewezen. Het hof ziet voorts, gelet op de bewezenverklaring, geen aanknopingspunten voor vergoedingsvermindering in de vorm van rekening houden met het handelen van de benadeelde partij.
Proceskosten
Ten aanzien van de als proceskosten opgevoerde reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt in verband met het bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg (te weten: € 11,18), overweegt het hof als volgt. De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld (vgl. HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). Uit artikel 238 Rv volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten, gemaakt voor het bijwonen van de zitting, als proceskosten vergoed kan krijgen. In deze procedure heeft de benadeelde partij in eerste aanleg geprocedeerd zonder bijstand van een gemachtigde en dus in persoon. Deze reiskosten zijn derhalve als proceskosten toewijsbaar.
Ten aanzien van de als proceskosten opgevoerde advocaatkosten (te weten: € 400,00) overweegt het hof dat het dossier niet blijkt dat deze kosten zodanig verband houden met de vordering van de benadeelde partij dat deze als proceskosten dienen te gelden. Deze kosten zijn derhalve niet voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de als proceskosten gevorderde verlofuren om de strafzaak bij te wonen (te weten: € 74,56) overweegt het hof dat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd en derhalve niet voor toewijzing vatbaar zijn.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-033592-19, in de zaak met parketnummer 13-206342-18, in de zaak met parketnummer 13-116544-20 en in de zaak met parketnummer
13-148712-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep -voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen- en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-262554-19 en in de zaak met parketnummer 13-087202-20 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-085013-19 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
13-085013-19 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-085013-19 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het in zaak 13-033592-19, in zaak 13-206342-18, in zaak 13-116544-20 en in zaak 13-148712-20 onder 1 en 2 bewezenverklaarde op:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast (ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-085013-19 tenlastegelegde) de
teruggaveaan [benadeelde] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Vest (Omschrijving: 5727190)
1. STK Shirt (Omschrijving: 5727188, blauw)
1. STK Shirt (Omschrijving: 5727186, wit).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-085013-19 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 785,00 (zevenhonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
11,18 (elf euro en achttien cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-085013-19 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 785,00 (zevenhonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
8 juli 2019
en van de immateriële schade op
25 maart 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. N. van der Wijngaart en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 september 2021.
De voorzitter en de oudste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.