ECLI:NL:GHAMS:2021:2603

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
200.263.086/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelbeslissing in tuchtprocedure tegen notaris met betrekking tot klachtonderdelen en maatregel van berisping

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 april 2021 een beslissing genomen in een tuchtprocedure tegen een notaris. De gemachtigde van de klagers, mr. I.J.A. Tax, heeft op 21 april 2021 verzocht om het dictum van deze beslissing aan te vullen en te verbeteren, omdat daarin niet was vermeld dat het hof klachtonderdelen 4 en 5 gegrond achtte. De notaris, vertegenwoordigd door mr. J. Mencke, heeft dit verzoek afgewezen en gesteld dat het dictum in lijn was met het lichaam van de uitspraak.

Het hof heeft vastgesteld dat de artikelen 31 en 32 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet van toepassing zijn op het notariële tuchtprocesrecht. Desondanks heeft de Hoge Raad in een eerdere beschikking bepaald dat een kennelijke fout kan worden hersteld zonder dat een rechtsmiddel nodig is. Het hof heeft geconcludeerd dat er sprake is van een kennelijke fout die eenvoudig te herstellen is. Daarom heeft het hof besloten om de beslissing van 20 april 2021 te herstellen, met uitzondering van de overige onderdelen die in stand blijven.

In de beslissing van 22 juni 2021 heeft het hof klachtonderdeel 1 ongegrond verklaard, klachtonderdeel 2 gegrond verklaard, en de notaris de maatregel van berisping opgelegd. Tevens is de notaris veroordeeld tot betaling van kosten aan de klagers en aan het LDCR. Het hof heeft het dictum van de eerdere beslissing aangevuld, zodat het nu ook bevestigt dat de bestreden beslissing voor het overige in stand blijft.

Uitspraak

herstelbeslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.263.086/01 NOT
herstelbeslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 22 juni 2021
inzake
[notaris],
notaris te [plaats] ,
appellante,
gemachtigden: mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen en mr. J. Mencke, advocaten te Amsterdam,
tegen

1.[klager 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
2.
ZET HOLDING B.V.,
gevestigd te Den Haag,
3.
ZEP HOLDING B.V.,
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerden,
gemachtigden: mr. I.J.A. Tax en mr. M.J. Siegers, advocaten te Rotterdam.
Partijen worden hierna de notaris en klagers genoemd.

1.Gronden en gang van zaken herstelbeslissing

1.1.
In onderhavige zaak heeft het hof op 20 april 2021 een beslissing gegeven.
1.2.
Bij faxbericht van 21 april 2021 heeft gemachtigde mr. I.J.A Tax namens klagers het hof verzocht om - op de voet van artikel 31 en/of 32 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) - het dictum van de beslissing van 20 april 2021 aan te vullen c.q. te verbeteren, nu daarin niet is vermeld dat het hof klachtonderdelen 4 en 5 gegrond acht. Deze gegrondverklaring blijkt wel uit het lichaam van de beslissing, aldus mr. Tax. Een afschrift van dit faxbericht is aan de gemachtigden van de notaris gestuurd.
1.3.
Bij e-mailbericht van 22 april 2021 heeft gemachtigde mr. J. Mencke namens de notaris het hof desgevraagd laten weten dat het verzoek van mr. Tax dient te worden afgewezen. Afgezien van het feit dat de bepalingen van Rv niet (direct) van toepassing zijn op de onderhavige tuchtprocedure, is het dictum wel degelijk in lijn met het lichaam van de uitspraak van het hof en de beslissing van de kamer en behoeft de uitspraak dan ook niet te worden aangepast, aldus mr. Mencke.
1.4.
Vooropgesteld wordt dat in het notariële tuchtprocesrecht de artikelen 31 en 32 Rv niet van toepassing zijn. Voorts ontbreekt in het notariële tuchtprocesrecht een met die artikelen overeenkomende bepaling. In zijn beschikking van 29 april 1994, NJ 1994, 497 heeft de Hoge Raad evenwel beslist dat voor verbetering van een kennelijke, voor partijen kenbare en voor eenvoudige herstel vatbare, fout de aanwending van een rechtsmiddel niet nodig is, zo dit al tegen de betrokken uitspraak mocht openstaan. Verbetering, ambtshalve dan wel op verzoek van een der partijen, kan ook geschieden door de rechter die de uitspraak deed, zulks na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich erover uit te laten of inderdaad van een zodanige fout sprake is. Het hof zal daarom - bij gebreke van een desbetreffende wettelijke bepaling - het in genoemde beschikking van de Hoge Raad neergelegde criterium toepassen ten aanzien van zijn voormelde beslissing van 20 april 2021.
1.5.
Het hof stelt vast dat hier sprake is van een kennelijke fout, welke fout zich leent voor eenvoudig herstel. Nu geen gronden zijn gebleken op grond waarvan het herstellen van de beslissing van 20 april 2021 niet zou moeten plaatsvinden, zal het hof deze beslissing herstellen zoals in het dictum hierna omschreven.
1.6.
Voor het overige blijft de beslissing van 20 april 2021 geheel in stand.

2.Beslissing

Het hof:
voegt aan het dictum van de op 20 april 2021 gegeven beslissing in deze zaak het volgende toe:
“- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.”,
zodat dit dictum komt te luiden als volgt:
“- vernietigt de bestreden beslissing, voor zover het betreft het eerste en het tweede klachtonderdeel alsmede de op te leggen maatregel;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel 2 gegrond, doch uitsluitend voor zover hiervoor onder 4.3 en 4.4 overwogen;
- legt de notaris de maatregel van berisping op;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan klagers van hun kosten in hoger beroep, bestaande uit € 50 aan kosten klagers en € 1.000 aan kosten rechtsbijstand, derhalve in totaal € 1.050, binnen vier weken na heden;
- veroordeelt de notaris tot betaling van € 3.000 aan kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris zal worden meegedeeld;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.”
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.R. Sturhoofd, A.D.R.M. Boumans en J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2021 door de rolraadsheer.