ECLI:NL:GHAMS:2021:2403

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
000004-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na ondergane verzekering en voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 april 2021 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, die schadevergoeding vroeg voor geleden schade als gevolg van zijn ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. Het verzoekschrift is op 5 januari 2021 ingekomen, waarna de advocaat-generaal op 15 februari 2021 zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling in raadkamer op 30 maart 2021 was verzoeker niet aanwezig. Verzoeker vorderde een schadevergoeding van € 13.835,00 voor de schade door de voorlopige hechtenis en € 550,00 voor kosten van rechtsbijstand.

Het hof heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie in een eerder arrest van 9 oktober 2019 niet-ontvankelijk was verklaard in de strafvervolging, waardoor de strafzaak eindigde zonder straf of maatregel. Het hof concludeerde dat verzoeker pas half november 2020 op de hoogte was van de intrekking van het cassatieberoep door het openbaar ministerie, waardoor het verzoekschrift tijdig was ingediend. Het hof oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van de gevraagde schadevergoeding.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek toegewezen en een schadevergoeding van € 13.835,00 voor de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, alsook € 550,00 voor de kosten van rechtsbijstand toegekend. De beschikking is uitgesproken in de openbare zitting van het hof en de voorzitter heeft de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000004-21 (530 Sv) en 000005-21 (533 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-003392-14
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1965,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. B.G.M.C. Peters,
[adres].

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 5 januari 2021 ingekomen.
De advocaat-generaal heeft het standpunt van het Openbaar Ministerie op 15 februari 2021 schriftelijk kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 30 maart 2021 de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoeker is niet in raadkamer verschenen.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 13.835,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 550,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 9 oktober 2019 heeft het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging en is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Tegen dit arrest is op 18 oktober 2019 beroep in cassatie ingesteld door het openbaar ministerie, welk cassatieberoep op 31 oktober 2019 weer is ingetrokken. Op 22 oktober 2019 heeft de advocaat geïnformeerd of cassatie tegen het arrest was ingesteld, waarna haar een afschrift van de akte cassatie is verstrekt en zij haar cliënt heeft geïnformeerd. Gesteld noch gebleken is dat nadien overeenkomstig het vereiste in artikel 455 lid 1 Sv door het openbaar ministerie van de intrekking cassatie schriftelijk mededeling is gedaan aan de gewezen verdachte of zijn advocaat. Evenmin is gebleken dat zich een andere omstandigheid heeft voorgedaan op grond waarvan kan worden aangenomen dat de gewezen verdachte van het einde van de (straf)zaak kennis heeft kunnen nemen dan wel daarvan redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn (vgl. ECLI:NL:GHAMS:2017:1590). Het moet er derhalve voor worden gehouden dat verzoeker eerst half november 2020 op de hoogte is gekomen van de intrekking van het cassatieberoep zoals door verzoeker is gesteld. Gelet op het voorgaande is het verzoekschrift tijdig ingediend en is verzoeker – conform het in raadkamer door de advocaat-generaal ingenomen definitieve standpunt – ontvankelijk in zijn verzoek.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 533 Sv
Verzoeker is op 18 maart 2013 in verzekering gesteld. Vervolgens is op 21 maart 2013 de voorlopige hechtenis van verzoeker bevolen. Verzoeker is op 5 september 2013 in vrijheid gesteld.
Anders dan de advocaat-generaal ontleent het hof aan de tekst van het arrest van 9 oktober 2019 noch aan het vonnis dat daaraan voorafging gronden tot (gedeeltelijke) afwijzing van het verzoek. Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van de door verzoeker ondergane verzekering en voorlopige hechtenis tot een bedrag van € 13.835,00.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 530 Sv
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 550,00.

4.Beslissing

Het hof :
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 533 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 13.835,00 (dertienduizend achthonderdvijfendertig euro).
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, A.M.P. Geelhoed en N.C. Laatsch,
in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is bij ontstentenis van de griffier alleen ondertekend door de voorzitter en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 13 april 2021.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 14.385,00 (veertienduizend driehonderdvijfentachtig euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [tnv] o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 13 april 2021,
mr. R.D. van Heffen, voorzitter.