ECLI:NL:GHAMS:2021:2341

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
200.281.590/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bank- en effectenrecht: Opzegging bancaire relatie en blokkering bankrekeningen in het kader van de Wwft

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, hebben de appellanten Ornix Invest B.V. en Firmeza I B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een kort geding waarin de appellanten de opheffing van de blokkering van hun bankrekeningen door ING Bank N.V. vorderen. De blokkering was ingesteld naar aanleiding van een melding van mogelijke factuurfraude en het vermoeden dat de bankrekeningen betrokken waren bij ongebruikelijke transacties. De voorzieningenrechter had de vorderingen van Ornix en Firmeza afgewezen, wat hen ertoe bracht in hoger beroep te gaan.

De feiten van de zaak zijn als volgt: ING had op basis van een melding van ING België de bankrekeningen van Ornix en Firmeza geblokkeerd na het constateren van verdachte transacties die verband hielden met een factuurfraudezaak. De appellanten voerden aan dat de blokkering onterecht was en dat ING niet had voldaan aan haar zorgplicht. Het hof oordeelde dat ING op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verplicht was om een cliëntenonderzoek uit te voeren en dat zij de bankrelatie mocht beëindigen indien dit onderzoek niet kon worden voltooid.

Het hof concludeerde dat ING voldoende redenen had om de blokkeringen te handhaven, gezien de ongebruikelijke transactiepatronen en het vermoeden van betrokkenheid bij een misdrijf. De vorderingen van Ornix en Firmeza werden afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter. De kosten van het geding in hoger beroep werden aan de appellanten opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.281.590/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/683619 KG ZA 20-413
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 augustus 2021
inzake

1.ORNIX INVEST B.V.,

2.
FIRMEZA I B.V.,
beide gevestigd te Soest,
appellanten,
advocaat: mr. T. Vink te Amsterdam,
tegen:
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.E.G. Murris te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Ornix, Firmeza en ING genoemd.
Ornix en Firmeza zijn bij dagvaarding van 30 juli 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2020, onder het hierboven genoemde zaak-/rolnummer gewezen tussen hen als eiseressen en ING als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 11 juni 2021 mondeling toegelicht. Ornix en Firmeza door mr. Vink, voornoemd en ING door mr. Murris, voornoemd en door mr. M.R. Fidder, advocaat te Utrecht, ieder aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Ornix en Firmeza hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij arrest - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog hun vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van ING in de proceskosten, met nakosten en wettelijke rente.
ING heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met veroordeling van Ornix en Firmeza in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.16 feiten opgesomd waarvan hij bij de beoordeling is uitgegaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof eveneens daarvan zal uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1.
Ornix en Firmeza hadden een ieder een zakelijke bankrekening bij ING. Daarop zijn de Algemene Bankvoorwaarden 2017 (ABV) en de Voorwaarden Zakelijke Rekening (VZR) van toepassing.
2.2.
Op 23 augustus 2017 heeft ING van ING België een melding ontvangen dat na een factuurfraude begin augustus 2017 diverse frauduleuze overboekingen hadden plaatsgevonden naar de ING-rekening van EMS Beheer B.V. te Amsterdam (EMS), waarna in zeer korte tijd een groot aantal doorboekingen plaatsvond naar diverse andere (rechts)personen in binnen- en buitenland waaronder ME Property Invest B.V. (ME), die op 23 augustus 2017 € 178.015,- doorboekte naar Grondontwikkeling Holland BV (GOH), die op dezelfde dag € 100.000,- overmaakte aan Firmeza. Firmeza heeft op dezelfde dag € 44.000,- overgemaakt aan Ornix.
2.3.
Kort daarop heeft ING de bankrekeningen van Ornix, Firmeza en GOH geblokkeerd. GOH is een aan Ornix en Firmeza gelieerde vennootschap. Bij e-mails van 5 september 2017 heeft ING uitgelegd dat de rekeningen in onderzoek waren naar aanleiding van een mogelijke factuurfraudezaak, dat de blokkade gedurende het onderzoek zou worden gehandhaafd tot bedragen van € 78.015,- (GOH), € 53.578,- (Firmeza) en € 1.500,- (Ornix ) en dat het de rekeninghouders voor het overige vrij stond om over de rekeningen te beschikken.
2.4.
Op 18 september 2017 heeft ING bij het functioneel parket aangifte gedaan van factuurfraude.
2.5.
Ornix, Firmeza en GOH hebben ING op 5 oktober 2017 in kort geding gedagvaard en opheffing gevorderd van de blokkering van de bankrekeningen. Nadat ING een akte weergave feiten met 24 producties had ingediend, hebben zij het kort geding ingetrokken.
2.6.
Begin 2020 heeft ING een regeling getroffen met de curator van EMS en de (buitenlandse) benadeelden van de via de bankrekening van EMS gepleegde factuurfraude. Onderdeel van die regeling is dat ING op grond van cessie in alle vorderingsrechten van (de curator van) EMS treedt, waaronder de vorderingen op Ornix en Firmeza tot terugbetaling van de frauduleus verkregen gelden. Volgens ING heeft de curator zijn onderzoeksbevindingen met ING gedeeld en bevestigen die bevindingen de ernstige verdenkingen tegen Ornix en Firmeza.
2.7.
Bij brief van 27 maart 2020 heeft mr. Vink, als opvolgend advocaat, namens Ornix, Firmeza en GOH aan ING verzocht de blokkades van de rekeningen op te heffen, omdat het onderzoek kennelijk niets had opgeleverd en omdat ING weinig zorgvuldig en voortvarend heeft gehandeld.
2.8.
Daarop heeft ING bij brief van 28 april 2020 geantwoord dat de blokkades niet worden opgeven en de gelden niet ter beschikking worden gesteld. In de brief heeft ING onder meer het volgende geschreven:
“(…) De snelheid van de overboekingen toont aan dat de betaaltransacties van en aan de Begunstigden (kennelijk) tot doel hebben gehad om de van de factuurfraude afkomstige gelden zo snel mogelijk weg te sluizen en aan het zicht te onttrekken. De concrete en ernstige verdenking is dan ook dat de Begunstigden feitelijk betrokken zijn bij de factuurfraude. (…)”
ING concludeert in deze brief dat GOH, Ornix en Firmeza de verdenkingen van fraude niet hebben kunnen weerleggen en dat zij bovendien valsheid in geschrifte en oplichting tegen ING hebben gepleegd, om welke reden ING de bankrekeningen met onmiddellijke ingang beëindigt op grond van artikel 7.4 VZR en de bankrelaties opzegt conform artikel 2 lid 2 en artikel 35 ABV. Ook handhaaft zij de blokkades, gezien de verdenkingen en het feit dat het onderzoek naar de fraude nog niet is afgerond. Verder is door ING een beroep op verrekening gedaan.
2.9.
Bij e-mail van 1 mei 2020 heeft de advocaat van ING het beroep op verrekening nader gespecificeerd, namelijk dat verrekening is toegepast tot een bedrag van € 178.015,-, waarvan € 70.264,47 bij GOH, € 100.000,- bij Firmeza en € 7.750,53 bij Ornix. Op de restantsaldi van Firmeza en Ornix van € 218.780,45 (Firmeza) respectievelijk € 4.481,30 (Ornix) heeft ING geen verrekening, maar een blokkade toegepast.
2.10.
Op 12 mei 2020 is ING door GOH, Ornix en Firmeza gedagvaard in een bodemprocedure voor de rechtbank Amsterdam. Daarin is algehele opheffing van de blokkades gevorderd, subsidiair een verklaring voor recht dat ING verplicht is tot een schadevergoeding van € 133.093,- op grond van onrechtmatig handelen, (meer) subsidiair wanprestatie.
2.11.
Bij e-mails van 8 en 15 mei 2020 heeft ING vragen gesteld aan Firmeza respectievelijk Ornix met betrekking tot recente transacties op de bankrekeningen. Firmeza heeft op 20 mei 2020 geantwoord, waarop ING op 28 mei 2020 om nadere opheldering op bepaalde punten heeft verzocht. Daarbij ging het vooral om een verklaring voor de ontvangst op 12 maart 2020 op de rekening van Firmeza van € 250.000,- van Stichting Big Bird o.v.v. ‘spreiding beurs – Corona’.
2.12.
Ornix heeft niet geantwoord op de vragen van ING.
2.13.
Bij e-mails van 8 en 9 juni 2020 heeft mr. Vink namens Firmeza en Ornix onder meer geschreven:
“(…) Doordat u de cliëntrelatie heeft beëindigd, zijn de Algemene bankvoorwaarden niet meer van toepassing en is mijn cliënt niet gehouden om verdere informatie verstrekken, zeker nu deze voornamelijk betrekking heeft op derden. (…)”

3.Beoordeling

3.1.
Ornix en Firmeza vorderen in deze procedure dat ING wordt veroordeeld de blokkeringen van de bankrekeningen van Ornix en Firmeza op te heffen, toegang tot de bankrekeningen te verlenen, dan wel vrijgave te verlenen voor een bedrag van € 4.481,30 (Ornix) en € 218.780,45 (Firmeza), op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag met een maximum van € 50.000,- dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, een en ander met veroordeling van ING in de proces- en nakosten, met wettelijke rente.
3.2.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Ornix en Firmeza afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van het geding in eerste aanleg. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen Ornix en Firmeza met tien grieven op.
Omvang van het geschil in hoger beroep
3.3.
Ten aanzien van de omvang van het geschil in hoger beroep geldt het volgende. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat Ornix en Firmeza kunnen leven met de beëindiging door ING van de klantrelatie en de bankrekeningen, zodat daarvan uitgaande het geschil alleen ziet op de uitbetaling van het saldo dat op deze rekeningen stond op het moment van de blokkering en beëindiging daarvan door ING. Het gaat om een bedrag van € 4.481,30 (Ornix), respectievelijk € 218.780,45 (Firmeza).
3.4.
Mr. Vink heeft ter zitting in hoger beroep bevestigd dat het Ornix en Firmeza inderdaad niet gaat om het herstel van de klantrelatie met ING of het weer kunnen beschikken over de bankrekeningen. De vorderingen van Ornix en Firmeza zijn alleen erop gericht dat zij de in 3.3 genoemde bedragen uitbetaald krijgen.
3.5.
Door partijen is ter zitting bevestigd dat de vraag of ING zich tegenover (onder anderen) Ornix en Firmeza tot een bedrag van € 178.015,- op verrekening kan beroepen, niet in het onderhavige geding voorligt. Dat geschilpunt is wel in de bodemprocedure aan de orde.
3.6.
Uitgaande van het voorgaande geldt in hoger beroep hetzelfde als waarvan de voorzieningenrechter is uitgegaan, namelijk dat de door Ornix en Firmeza gevorderde voorzieningen neerkomen op de betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats als het bestaan en de omvang van de geldvordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. Bij de afweging van de belangen van partijen dient mede het door ING gestelde restitutierisico te worden betrokken.
Wwft en informatieverplichtingen Ornix en Firmeza
3.7.
Uitgangspunt voor de beoordeling is dat ING dient te voldoen aan de op haar rustende verplichtingen die voortvloeien uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). In artikel 3 Wwft is omschreven wanneer ING een cliëntenonderzoek dient uit te voeren. ING dient onder meer op grond van artikel 3 lid 2 onder d Wwft “
een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te oefenen, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van de cliënt en diens risicoprofiel, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden”. Artikel 5 lid 1 Wwft verbiedt ING transacties uit te voeren zolang het cliëntenonderzoek niet kan worden voltooid. Als ING met betrekking tot een zakelijke relatie niet kan voldoen aan de verplichtingen die op haar rusten uit hoofde van het uit te voeren cliëntenonderzoek, dient zij de zakelijke relatie te beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft).
3.8.
Door Ornix en Firmeza is niet gemotiveerd bestreden dat op hen uit hoofde van de contractuele verhouding tussen partijen een informatieverplichting rust jegens ING. Die verplichting volgt uit artikel 2 ABV en is nader uitgewerkt in artikel 3 ABV:
Artikel 2 – Zorgplicht
Wij hebben een zorgplicht. U bent ook zorgvuldig tegenover ons en u mag van onze
dienstverlening geen misbruik maken.
1. Wij zijn bij onze dienstverlening zorgvuldig en houden hierbij zo goed mogelijk rekening met uw belangen. Dit doen wij op een manier die aansluit bij de aard van de dienstverlening. (…)
2. U bent zorgvuldig tegenover ons en houdt zo goed mogelijk rekening met onze belangen. U werkt eraan mee dat wij onze dienstverlening correct kunnen uitvoeren en aan onze verplichtingen kunnen voldoen. Hiermee bedoelen wij niet alleen onze verplichtingen tegenover u, maar bijvoorbeeld ook verplichtingen die wij in verband met onze dienstverlening aan u hebben tegenover toezichthouders of fiscale of andere (nationale, internationale of supranationale) autoriteiten.
U geeft ons, als wij daarom vragen, de informatie en documentatie die wij daarvoor nodig hebben. Als het u duidelijk moet zijn dat wij die informatie of documentatie nodig hebben, geeft u die uit uzelf.
U mag onze diensten of producten alleen gebruiken waarvoor ze zijn bedoeld en hiervan geen misbruik (laten) maken. Denkt u bij misbruik bijvoorbeeld aan strafbare feiten of activiteiten die schadelijk zijn voor ons of onze reputatie of die de werking en betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden.
Artikel 3 – Activiteiten en doeleinden
Wij vragen u om informatie om misbruik te voorkomen en risico’s te beoordelen.
1. Banken hebben een sleutelrol in het nationale en internationale financiële stelsel. Helaas wordt onze dienstverlening soms misbruikt, bijvoorbeeld voor het witwassen van geld. Wij willen misbruik voorkomen en moeten dit volgens de wet ook doen. Wij hebben hiervoor informatie van u nodig. De informatie kan bijvoorbeeld ook nodig zijn voor de beoordeling van onze risico’s of het goede verloop van onze dienstverlening.
Daarom informeert u ons, als wij dat vragen, in ieder geval over:
a.
a) uw activiteiten en doelen
b) waarom u een product of dienst van ons afneemt of wilt afnemen
c) hoe u bent gekomen aan geld, waardepapieren of andere zaken die u bij of via ons
onderbrengt.
(...)
2. U werkt eraan mee dat wij de informatie kunnen controleren. Bij het gebruik van de informatie houden wij ons aan de geldende privacyregelgeving.
3.9.
Verder volgt uit de rechtsverhouding tussen partijen dat ING op grond van artikel 25.1 VZR bevoegd is een zakelijke rekening te blokkeren bij onder meer het vermoeden van niet-toegestaan of frauduleus gebruik. Bovendien geldt op grond van artikel 3.2 VZR het volgende:

3.Informatie en Wwft-compliance

(…)
3.2
De Rekeninghouder is verplicht om te voldoen aan alle voorschriften die voortvloeien uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en daarmee samenhangende regelgeving, waaronder de hiervoor onder3.1.
vermelde verplichting. Bij het niet correct naleven van de hiervoor vermelde voorschriften door de Rekeninghouder of diens gevolmachtigde is de Bank bevoegd om maatregelen te nemen waaronder het met onmiddellijke ingang blokkeren en beëindigen van de Zakelijke Rekening en andere producten. Bovendien is de Bank bevoegd om kosten in verband met het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van voormelde wetgeving aan de Rekeninghouder in rekening te brengen.
3.10.
Anders dan Ornix en Firmeza aanvoeren, betekent het feit dat ING de bankrelatie heeft beëindigd niet dat zij geen beroep meer kan doen op haar algemene voorwaarden. Dit volgt reeds uit artikel 35 lid 3 ABV waarin is bepaald dat tijdens de afwikkeling van de relatie en de beëindigde overeenkomsten alle toepasselijke voorwaarden van kracht blijven. Ook na beëindiging van de bankrelatie zijn Ornix en Firmeza gehouden mee te werken aan informatieverzoeken van de kant van ING. Grief V en VII falen in dit verband.
Blokkering rekeningen en bedragen
3.11.
In het voorliggende geval heeft ING van ING België een melding ontvangen dat na een factuurfraude begin augustus 2017 uit de factuurfraude verkregen bedragen zijn gestort op de ING-rekening van EMS en deze vervolgens (vrijwel) direct zijn overgemaakt aan een groot aantal partijen in binnen- en buitenland. Eén van de begunstigden van EMS was ME. ME heeft op 23 augustus 2017 aanzienlijke bedragen overgemaakt aan GOH. Op dezelfde dag heeft GOH volgens ING deze bedragen in delen overgemaakt aan verschillende andere partijen, waaronder aan Ornix, die op dezelfde datum een deel van het door haar ontvangen bedrag overmaakte aan Firmeza. ING heeft naar aanleiding van deze factuurfraude in 2017 bedragen op de bankrekeningen van Ornix en Firmeza geblokkeerd. Ten aanzien van de daaraan ten grondslag gelegde factuurfraude is ter zitting in hoger beroep namens ING meegedeeld dat het strafrechtelijke onderzoek daarnaar in België nog loopt. Het door de politie in opdracht van de onderzoeksrechter ingestelde onderzoek is volgens ING inmiddels afgerond. Beslist zal worden of en tegen wie strafrechtelijke vervolging zal worden ingesteld. Ornix en Firmeza hebben niet bestreden dat dit strafrechtelijke (voor)onderzoek inderdaad in zoverre nog loopt.
3.12.
Met grief I en II betogen Ornix en Firmeza onder meer dat de door ING gestelde factuurfraude in de bodemprocedure aan de orde is en niet in het onderhavige kort geding. In de memorie van grieven onder 29 betogen Ornix en Firmeza dat zij het geschil met ING bewust hebben gesplitst in een bodemprocedure en een kort geding. De vermeende factuurfraude hoort volgens hen alleen thuis in de bodemprocedure. De blokkering van de bedragen op de bankrekeningen in 2017 is de grondslag van de door Ornix en Firmeza tegen ING aangespannen bodemprocedure. De blokkade in 2020 vormt volgens Ornix en Firmeza het geschil in de onderhavige procedure, zodat dit kort geding zich beperkt tot de vraag naar de herkomst van de gelden van Stichting Big Bird (memorie van grieven 21 en 24). In het kader van de grieven IV (memorie van grieven 40 en 41) en VIII (memorie van grieven 60 en 64) hebben zij dit standpunt herhaald.
3.13.
Volgens Ornix en Firmeza heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het gaat om het restantsaldi van € 4.481,30 (Ornix) en € 218.780,45 (Firmeza). De herkomst van de gelden komt van een overboeking op 12 maart 2020 van Stichting Big Bird van € 250.000,- naar Firmeza. De herkomst van de gelden is gelegen in de verkoop van de aandelen in Comfort Parcs, waarvan [A] (hierna: [A] ) enig bestuurder is. Hij is ook enig bestuurder van Ornix, Firmeza en Stichting Big Bird, aldus Ornix en Firmeza (memorie van grieven 22).
3.14.
Uitgaande van de hiervoor in 3.12 en 3.13 weergeven omschrijving van het geschil, zoals Ornix en Firmeza dat in dit kort geding aan het hof voorleggen, wordt het volgende overwogen.
3.15.
Ten aanzien van de herkomst van de hiervoor in 3.13 genoemde bedragen geldt volgens Ornix en Firmeza het volgende. Stichting Administratiekantoor Comfort Parcs Nederland heeft uit de opbrengst van de verkoop van aandelen in Comfort Parcs een bedrag van € 1.250.000,- geleend aan Stichting Big Bird, die vervolgens een bedrag van 250.000,- heeft doorgeleend aan Firmeza. Deze rechtspersonen zijn gelieerd: [A] is zowel enig bestuurder van Stichting Big Bird als van Ornix en Firmeza. Volgens Ornix en Firmeza is het genoemde bedrag aan Firmeza doorgeleend om risico’s te spreiden, gelet op het depositogarantiestelsel.
3.16.
Volgens ING maakt de Comfort Parcs groep onderdeel uit van de waaier van rechtspersonen die worden bestierd door [A] en de vrouw van [B] . [B] en verschillende rechtspersonen binnen het vakantiepark zijn veroordeeld voor valsheid in geschrifte vanwege het vervalsen van bankbrieven. Het Openbaar Ministerie meent dat de recreatieparken uit of in verband met een misdrijf zijn verkregen en heeft een ontnemingsprocedure aangezegd. Dit was voor ING reden om bij Ornix en Firmeza vragen te stellen over de gestelde verkoop van aandelen en de herkomst van het bedrag van € 250.000,-. Ornix en Firmeza waren echter niet bereid nadere informatie te verstrekken, zoals bijvoorbeeld door inzage te geven in de onderliggende stukken met betrekking tot de aandelenverkoop, aldus ING.
3.17.
Naar het voorlopig oordeel van het hof kon ING op basis van de hiervoor genoemde omstandigheden en de ongebruikelijke transactiepatronen tot het oordeel komen dat verschillende indicatoren aanwezig waren die door de toezichthouders als een risico worden aangemerkt. Bedragen worden (in delen) overgeboekt aan verschillende rechtspersonen, terwijl die transacties geen duidelijk economisch of rechtmatig doel lijken te hebben. De enkele toelichting dat de gelden zijn geleend met het oog op risicospreiding en vermogensopbouw, is onvoldoende. Daarnaast bestond het vermoeden dat de overgeboekte bedragen afkomstig waren van een misdrijf. Onder deze omstandigheden was ING gehouden tot nader onderzoek en tot het treffen van maatregelen. ING heeft afdoende toegelicht dat zij in een dergelijk geval op grond van de Wwft nader onderzoek diende te doen naar de bron van de verkregen middelen. Uit hetgeen hiervoor aan de orde is gekomen (zie 3.13) volgt dat de herkomst van de restantsaldi op de rekeningen van Ornix en Firmeza de overboeking van Stichting Big Bird van € 250.000,- op 12 maart 2020 is, en dat dit bedrag volgens Ornix en Firmeza uiteindelijk afkomstig is van een aandelenoverdracht. Ornix en Firmeza dienden aan het onderzoek van ING naar de herkomst van dit bedrag hun medewerking te verlenen. Dat hebben zij niet, dan wel onvoldoende gedaan, reeds doordat geen stukken zijn verstrekt aan de hand waarvan de gestelde aandelenoverdracht kon worden geverifieerd.
3.18.
Op grond van de Wwft is het ING verboden transacties uit te voeren zolang het cliëntenonderzoek niet kan worden voltooid. Ook is ING niet in staat de verdere (reputatie)risico’s te beoordelen die zij loopt bij voortzetting van de bankrelatie met Ornix en Firmeza. Dit betekent dat het hof niet tot een andere afweging komt dan de voorzieningenrechter. Die is terecht tot het oordeel gekomen dat ING de blokkades op de rekeningen nog niet hoeft op te heffen en de restantsaldi vooralsnog niet hoeft uit te betalen aan Ornix en Firmeza. Doordat ING voorshands geacht moet worden bevoegd te zijn de saldi op de rekeningen geblokkeerd te houden, kan een afweging van de betrokken belangen niet tot een ander oordeel leiden.
3.19.
Met het voorgaande kunnen grief I en II niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Hetzelfde geldt voor de grieven IV, VI, VII, VIII en IX. Grief X heeft geen zelfstandige betekenis (een veeggrief) en hoeft niet te worden behandeld.
3.20.
ING heeft haar zorgplicht jegens Ornix en Firmeza niet geschonden. ING was gerechtigd in het kader van het cliëntenonderzoek nadere vragen te stellen en de bedragen geblokkeerd te houden. Grief III faalt daarmee. Voor zover in het kader van grief III de (rechtsgeldigheid van de) opzegging van de cliëntrelatie aan de orde komt, hebben Ornix en Firmeza daarbij geen belang. De vorderingen van Ornix en Firmeza zijn alleen erop gericht dat zij het restantsaldo uitbetaald krijgen (zie 3.3-3.4), terwijl reeds hun gebrek aan medewerking aan het cliëntenonderzoek aan toewijzing van de vorderingen in de weg staat.
3.21.
Het overige dat partijen hebben aangevoerd behoeft geen bespreking.
3.22.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Dit kort geding leent zich niet voor verdere bewijslevering. Ornix en Firmeza zullen als in het ongelijk gestelde partijen worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Ornix en Firmeza in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ING begroot op € 5.517,- aan verschotten, € 12.192,- voor salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, J.W. Hoekzema en R.M. de Winter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2021.