ECLI:NL:GHAMS:2021:2264

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
20/00349
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank inzake invorderingsrente

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X], belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 april 2020. De rechtbank had het beroep van belanghebbende tegen beschikkingen van de Belastingdienst niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende had eerder beroep ingesteld tegen beschikkingen waarin invorderingsrente was opgelegd, zonder eerst de bezwaarprocedure te doorlopen. Het Hof ontving het hoger beroep op 2 juni 2020, maar de nadere stukken die belanghebbende later indiende, werden als tardief buiten beschouwing gelaten. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat bezwaar gemaakt moest worden alvorens beroep kon worden ingesteld, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat het hoger beroep ongegrond was. De uitspraak is gedaan door de tweede meervoudige belastingkamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 20/00349
20 juli 2021
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak van 17 april 2020 in de zaak met kenmerk HAA 19/4706 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst,de ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij beschikking met dagtekening 19 december 2019 is aan belanghebbende € 11 aan invorderingsrente in rekening gebracht en bij beschikking met dagtekening 23 januari 2020 is aan belanghebbende € 31 aan invorderingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen voormelde beschikkingen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep in haar uitspraak van 17 april 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep van belanghebbende heeft het Hof ontvangen op 2 juni 2020 en is aangevuld bij brieven van 2 en 8 juli 2020 en van 24 februari 2021. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft bij brieven gedagtekend 21 april 2021, 31 mei 2021, 28 mei 2021
(tweemaal), 16 juni 2021 en 29 juni 2021 en e-mailberichten van 2 juli 2021 (tweemaal), 8 juli 2021 en 12 juli 2021 nadere stukken ingezonden. Belanghebbende heeft daarbij meerdere malen verzocht om uitstel van de zitting. De verzoeken om uitstel van de zitting heeft het Hof afgewezen bij brieven van 31 mei 2021, 2 juni 2021 en 9 juli 2021.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2021. Van het verhandelde
ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Tegen de onder 1.1 vermelde beschikkingen heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank zonder eerst de bezwaarprocedure te hebben doorlopen.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4.Beoordeling van het geschil

Nadere stukken blijven buiten beschouwing
4.1.
De nadere stukken die belanghebbende bij zijn e-mailberichten van 8 juli 2021 en (in de avond van) 12 juli 2021 zonder wezenlijke toelichting heeft overgelegd, zijn niet binnen de ’tiendagen termijn’ ingediend. Deze stukken laat het Hof als tardief (te laat) buiten beschouwing. Het betreft ruim duizend pagina’s aan stukken die reeds op het eerste gezicht geen verband houden met de ontvankelijkheid van het beroep bij de rechtbank, terwijl het in hoger beroep in de eerste plaats over die ontvankelijkheid gaat. Belanghebbendes belang bij het overleggen van deze stukken in een zo laat stadium van de procedure, nota bene de avond voor de zitting bij het Hof, weegt niet op tegen het algemene belang van een doelmatige procesgang.
Ontvankelijkheid beroep
4.2.
De rechtbank heeft in haar uitspraak terecht overwogen dat op grond van artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb bezwaar moet worden gemaakt alvorens beroep kan worden ingesteld. Net als de rechtbank is het Hof daarom van oordeel dat het beroep van belanghebbende (bij de rechtbank) niet-ontvankelijk is. Met andere woorden, de rechtbank heeft het beroep van belanghebbende terecht niet inhoudelijk beoordeeld. Bij die uitkomst komt ook het Hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling. Verder zij nog erop gewezen dat op de mededelingen waarop de beschikkingen invorderingsrente aan belanghebbende zijn bekendgemaakt, uitdrukkelijk is vermeld dat tegen die beschikkingen bezwaar kan worden gemaakt bij de ontvanger. Het Hof heeft overigens begrepen dat de ontvanger het beroep na de uitspraak van de rechtbank als bezwaar heeft behandeld.
Schadevergoeding
4.3.
Belanghebbende heeft in hoger beroep voorts aangevoerd schade te hebben geleden. Het Hof vat dit op als een verzoek om schadevergoeding. Op grond van overgangsbepalingen opgenomen in de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (
Stb.2013, 50) is artikel 8:73 van de Awb zoals dat luidde tot 1 juli 2013 van toepassing op dit verzoek, althans in deze procedure. De tekst van dat artikel luidt, voor zover relevant:
“1. Indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, kan zij, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt.”
4.4.
Het Hof kan in deze procedure dus alleen een veroordeling tot schadevergoeding uitspreken als het hoger beroep gegrond zou zijn. Omdat het hoger beroep ongegrond is, is deze voorwaarde niet vervuld.
Slotsom
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, C.J. Hummel en W.M.C. Schipper, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier. De beslissing is op 20 juli 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.