ECLI:NL:GHAMS:2021:2250

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
200.288.553/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notarissen over onzorgvuldige afwikkeling van een nalatenschap en onnodige kosten

In deze zaak heeft klager, een deelgenoot in de nalatenschap van zijn moeder, een klacht ingediend tegen de notarissen die als vereffenaars van de nalatenschap optraden. Klager verwijt de notarissen dat zij onzorgvuldig hebben gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschap, onnodig veel kosten in rekening hebben gebracht en de woning die tot de nalatenschap behoorde voor een te lage prijs hebben verkocht. De kamer voor het notariaat in Den Haag heeft de klacht van klager ongegrond verklaard, waarna klager in hoger beroep ging bij het Gerechtshof Amsterdam.

Het hof heeft de zaak behandeld op 27 mei 2021, waarbij klager en de notarissen, vergezeld van hun gemachtigden, aanwezig waren. Klager stelde dat de notarissen onnodig veel werkzaamheden hebben verricht en dat de kosten die zij in rekening hebben gebracht niet gerechtvaardigd waren. Daarnaast betwistte hij de verkoopprijs van de woning, die volgens hem beneden de marktwaarde lag. De notarissen daarentegen stelden dat de gemaakte kosten voortvloeiden uit de complexe situatie en de verstoorde familieverhoudingen, en dat de verkoopprijs van de woning marktconform was.

Na beoordeling van de argumenten van beide partijen heeft het hof geoordeeld dat de kamer terecht de klacht ongegrond heeft verklaard. Het hof bevestigde dat de notarissen niet onzorgvuldig hebben gehandeld en dat de kosten die zij in rekening hebben gebracht gerechtvaardigd waren. De beslissing van de kamer werd dan ook bevestigd, en de klacht van klager werd afgewezen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.288.553/01 NOT
nummer eerste aanleg : 19-74 & 19-75
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 10 augustus 2021
inzake
[klager] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. A.C. de Bakker, advocaat te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen

1.[toegevoegd notaris] ,

toegevoegd notaris te [plaats] ,
2.
[kandidaat-notaris] ,
kandidaat-notaris te [plaats] ,
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. M. van der Meulen, advocaat te Rosmalen.
Partijen worden hierna genoemd klager en respectievelijk de toegevoegd notaris en de kandidaat-notaris, tezamen ook te noemen: de notarissen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Klager heeft op 14 januari 2021 een beroepschrift met een bijlage bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 17 december 2020 (ECLI:NL:TNORDHA:2020:19)
1.2.
De notarissen hebben op 11 maart 2021 een verweerschrift met bijlagen bij het hof ingediend.
1.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 27 mei 2021. Klager en de notarissen, vergezeld van hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.De zaak in het kort

Klager, deelgenoot in de nalatenschap van zijn moeder, verwijt de notarissen dat zij in hun rol als vereffenaars onnodig veel werkzaamheden hebben verricht en onnodig veel kosten ten laste van de nalatenschap hebben gebracht. Klager verwijt de notarissen daarnaast dat zij de tot de nalatenschap behorende woning voor een te lage prijs hebben verkocht en dat zij onzorgvuldig hebben gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschap. De kamer heeft zijn klacht tegen de notarissen ongegrond verklaard.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Op [overlijdensdatum] 2015 is mevrouw [A] , moeder van klager (hierna te noemen: erflaatster) overleden. Uit het huwelijk met haar vooroverleden echtgenoot (hierna te noemen: erflater) zijn vier kinderen geboren, onder wie klager. Op grond van de wet heeft erflaatster als enige erfgenamen achtergelaten haar kinderen, ieder voor het 1/4e onverdeeld aandeel. Omdat twee erfgenamen beneficiair hebben aanvaard, dient de nalatenschap wettelijk vereffend te worden.
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 26 mei 2016 zijn de (kandidaat-) notarissen benoemd tot vereffenaars van de nalatenschap van erflaatster. Bij beschikking van dezelfde rechtbank van 23 november 2016 zijn de notarissen benoemd tot vereffenaars van de ontbonden huwelijksgemeenschap van erflater en erflaatster, waarbij mr. J.C.A.T. Frima is benoemd tot rechter-commissaris.
2.3.
Tot de nalatenschap van erflaatster behoort een woning gelegen aan de [adres] . Tussen klager en zijn mede-erfgenamen is onenigheid ontstaan over, onder meer, de verdeling van de woning. In verband hiermee zijn diverse procedures, zowel tussen de erfgenamen onderling als tussen klager en een derde, gevoerd.
2.4.
Op 22 maart 2017 heeft de rechter-commissaris op verzoek van de toegevoegd notaris aanwijzing verleend om over te gaan tot verkoop van de woning voor € 208.500,- aan [X] B.V. (hierna te noemen: koper). Op 24 mei 2017 wordt de koopovereenkomst getekend door koper.
2.5.
Op 5 november 2018 wordt de vereffenaars op eigen verzoek ontslag verleend. Bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 21 maart 2019 is het loon van de vereffenaars en de vereffeningskosten vastgesteld.
2.6.
Naar aanleiding van een door koper ingesteld kort geding wordt klager bij vonnis van 6 februari 2019 veroordeeld om mee te werken aan de overdracht van de woning aan koper. Op 26 maart 2019 wordt de akte van levering van de woning gepasseerd.

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de notarissen, samengevat, het volgende.
De notarissen hebben:
1. onnodig veel werkzaamheden verricht en onnodig veel kosten voor rekening van de nalatenschap gebracht. Zij hebben daarnaast ten onrechte voortijdig ontslag genomen;
2. de verkoop van de woning beneden de marktconforme taxatiewaarde geforceerd, waardoor er een substantiële schadepost voor de erfgenamen en schuldeisers is ontstaan;
3. nodeloos zeer hoge kosten voor rekening van de nalatenschap gebracht ten behoeve van het indienen van hun eigen ontslagverzoek (dat bij voorbaat al werd toegekend);
4. zich op meerdere fronten schuldig gemaakt aan het overtreden van wet- en regelgeving doordat zij niet integer, transparant en objectief hebben gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschap. Het imago van het notarisambt is daarmee ernstig geschaad.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht voor zover gericht tegen de kandidaat-notaris ongegrond verklaard wegens gebrek aan betrokkenheid. De klacht, voor zover gericht tegen de toegevoegd notaris, is eveneens op alle onderdelen ongegrond verklaard.
Klacht voor zover gericht tegen de kandidaat-notaris
5.2.
Uit het dossier blijkt, onder meer door de overgelegde urenstaten, dat de kandidaat-notaris bij de feitelijke vereffeningswerkzaamheden of de overdracht van de woning geen betrokkenheid heeft gehad. Het hof is daarom, evenals de kamer, van oordeel dat de klacht niet aan de kandidaat-notaris kan worden tegengeworpen. Dat de kandidaat-notaris, zoals door klager in zijn beroepschrift opwerpt, bij de onder 2.2. genoemde beschikking (mede) is benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap maakt dit niet anders. De klacht gericht tegen de kandidaat-notaris is daarom ongegrond.
Klacht voor zover gericht tegen de toegevoegd notaris
Hierna worden de klachtonderdelen jegens de toegevoegd notaris besproken. Hierbij hebben partijen geen onderscheid gemaakt tussen de notarissen, maar hen steeds in meervoud aangeduid. Het hof zal dit volgen.
Klachtonderdeel 1
5.3.
Klager stelt in de kern dat de vereffenaars veel kosten hebben gemaakt die achteraf onnodig zijn gebleken doordat zij uiteindelijk de verdeling niet hebben afgerond. De vereffenaars hebben diverse ondoordachte kostbare gerechtelijke procedures gevoerd en geen duidelijke strategie voor ogen gehad. Ze hebben evenmin oog gehad voor de herhaalde wens van klager om zelf de woning uit de nalatenschap te kopen. Nadat er veel kosten zijn gemaakt zonder enig resultaat hebben de vereffenaars op eigen initiatief ontslag genomen. In hoger beroep voert klager aan dat de kamer bij de beoordeling van deze klacht heeft nagelaten zelfstandig onderzoek te doen naar de verweten handelingen; in plaats daarvan heeft de kamer zonder nadere motivering uitspraken uit andere procedures overgenomen. Klager voert tenslotte aan dat de kamer miskent dat het tuchtrechtelijke toetsingskader een ander beoordelingskader dan de civielrechtelijke beoordeling met zich meebrengt.
5.4.
De notarissen brengen naar voren dat de door hen gemaakte kosten met name het gevolg zijn geweest van het handelen van klager. Zo heeft klager de bevoegdheid tot verkoop door de vereffenaars betwist. In verband hiermee werd het noodzakelijk om hen door de rechtbank alsnog te laten benoemen tot vereffenaars van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Ook de tweede door hen gevoerde procedure inzake het verzoek tot ontslag als vereffenaars is het resultaat geweest van het handelen van klager. Nadat als gevolg van de stellingname van klager dat de woning reeds economisch verdeeld zou zijn de overdracht op dat moment niet meer kon worden geeffectueerd heeft de toegevoegd notaris, mede namens de kandidaat-notaris, om ontslag bij de rechtbank moeten verzoeken. Omdat geen van de deelgenoten bereid was om de kosten van een bodemprocedure voor te financieren en de nalatenschap te weinig middelen had van waaruit deze kosten zouden kunnen worden gedragen bleek de verkoop van de woning en daarmee de vereffening van de nalatenschap onmogelijk te zijn geworden, aldus de notarissen.
5.5.
De kamer heeft in de bestreden beslissing, kort samengevat, het volgende overwogen. De kamer heeft verwezen naar de onder 2.5. genoemde beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 21 maart 2019 en het onder 2.6 genoemde vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 6 februari 2019 Op grond van een aantal geciteerde rechtsoverwegingen uit deze uitspraken, heeft de kamer geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat er onnodig werkzaamheden zijn verricht en onnodig kosten zijn gemaakt door toedoen van de toegevoegd notaris. De kamer heeft dit klachtonderdeel daarom ongegrond verklaard.
Het hof is eveneens als de kamer van oordeel dat deze kosten niet onnodig zijn gemaakt. Als gevolg van de verstoorde familieverhoudingen hebben de vereffenaars een oplopende hoeveelheid werkzaamheden moeten verrichten. Dat de hiermee gepaard gaande kosten zijn doorberekend aan de boedel, valt de notarissen niet aan te rekenen. Het feit dat de vereffenaars de verdeling uiteindelijk niet met succes hebben weten af te ronden, valt hen evenmin te verwijten. Niet valt in te zien waarom de kamer niet de geciteerde rechtsoverwegingen mag overnemen en tot de zijne mag maken, zoals klager meent. Klager heeft in hoger beroep geen (voldoende) feiten en omstandigheden aangevoerd om hierover anders te oordelen dan de kamer. Klachtonderdeel 1 is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel 2
5.6.
Klager verwijt de notarissen dat zij de woning, ondanks ernstige bezwaren van de erfgenamen en een nog lopend geschil inzake de economische (on)verdeeldheid van de woning, geforceerd en tegen een te lage waarde hebben verkocht. Met deze geforceerde verkoop hebben de vereffenaars de schuldeisers en de erfgenamen ernstig benadeeld. De vereffenaars hebben geweigerd een door klager overgelegde objectieve NWWI taxatie ad € 225.000,- als waardebepaling te respecteren dan wel een actuele gecertificeerde taxatie te laten opstellen. In hoger beroep stelt klager dat de kamer ook ten aanzien van dit klachtonderdeel ten onrechte verwijst naar uitspraken van de voorzieningenrechter van eerdere data. In deze procedures waren de vereffenaars geen partij, het ging om een voorlopige voorziening en het civielrechtelijke toetsingskader is niet van toepassing binnen het tuchtrecht. Klager stelt tenslotte, kort samengevat, dat de kamer zijn in eerste aanleg aangevoerde argumenten onvoldoende heeft meegewogen en dat de beslissing van de kamer op verschillende punten onvoldoende is gemotiveerd.
5.7.
De notarissen brengen naar voren dat een taxatierapport weliswaar een indicatie geeft van de waarde van de woning maar dat de uiteindelijke verkoopprijs wordt bepaald door vraag en aanbod in het economisch verkeer. Klager heeft op geen enkel moment een concrete koper kunnen aandragen die bereid was de taxatiewaarde te betalen. De woning heeft ruim twee jaar te koop gestaan en er is geen of nauwelijks serieuze belangstelling geweest voor de woning. De woning is door klager overgewaardeerd. In geen van de met betrekking tot de woning gevoerde procedures is de rechter van oordeel geweest dat de gerealiseerde koopsom niet marktconform is geweest. De kamer heeft in zijn oordeel terecht naar deze procedures gewezen. Van een geforceerde verkoop is geen sprake geweest; de koopovereenkomst is door de toegevoegd notaris pas ondertekend nadat aan hem de onder 2.4. genoemde aanwijzing, waarbij de hoogte van de koopsom is meegewogen, op 22 maart 2017 door de rechter-commissaris is verleend. De feitelijke effectuering van de levering heeft pas op 26 maart 2019 plaatsgevonden nadat klager bij vonnis in kort geding van 6 februari 2019 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam is veroordeeld tot medewerking aan de levering waarbij de overeengekomen koopsom opnieuw door de rechter is getoetst.
5.8.
De kamer heeft dit klachtonderdeel ongegrond verklaard. Ook ten aanzien van dit onderdeel valt niet in te zien waarom de kamer niet de geciteerde rechtsoverwegingen uit de in 5.5 genoemde uitspraken mag overnemen en tot de zijne mag maken, zoals klager meent. Klager heeft in hoger beroep geen (voldoende) feiten en omstandigheden aangevoerd om hierover anders te oordelen dan de kamer. Bovendien volgt uit een door de notarissen in hoger beroep overgelegd e-mailbericht van 3 februari 2017 van de verkopende makelaar dat het onvoorwaardelijke bod van
€ 208.500,- het hoogste bod is van de vier gedane biedingen. Uit het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier blijkt niet dat er een koper is geweest die een hoger bod heeft uitgebracht. Klager heeft weliswaar een hoger bod gedaan, maar dat was niet onvoorwaardelijk, zodat dat bod terecht niet in aanmerking is genomen. Met de kamer is het hof daarom van oordeel dat klachtonderdeel 2 ongegrond is.
Klachtonderdeel 3
5.9.
Klager is van mening dat de notarissen onnodig hoge kosten in rekening hebben gebracht om hun eigen verzoek tot ontslag te effectueren. Een dergelijk verzoek zou bij voorbaat worden toegewezen. In hoger beroep voert klager aan dat de wet geen eisen stelt aan het doen van een eigen verzoek tot ontslag. Dat de notarissen, naast de door hen in rekening gebrachte advocaatkosten van ruim € 8.000,- , meer dan 25 uur in rekening hebben gebracht voor het indienen van dit ontslagverzoek valt hen tuchtrechtelijk te verwijten. Klager is van oordeel dat de beslissing van de kamer ook op dit punt ondeugdelijk is gemotiveerd.
5.10.
De notarissen brengen naar voren dat zij het verzoekschrift tot ontslag als vereffenaars hebben ingediend omdat het door de handelwijze van klager onmogelijk was gebleken om de woning over te dragen. De door de notarissen in rekening gebrachte uren zijn niet alleen besteed aan het opstellen en indienen van het ontslagverzoek, maar ook aan vele andere werkzaamheden. Terwijl de notarissen hebben geprobeerd om de kosten voor de nalatenschap te beperken, heeft de opstelling van klager juist geleid tot oplopende kosten. In dit kader verwijzen de notarissen, onder meer, naar het onder 2.6. genoemde kortgedingvonnis van de voorzieningenrechter en naar de beschikking van de kantonrechter van 21 maart 2019 waaruit niet alleen blijkt dat de door hen gemaakte (advocaat)kosten met name zijn ingegeven door de houding van klager maar dat de hoogte van deze kosten ook verdedigbaar is. De (kandidaat-) notarissen zijn van mening dat klager op oneigenlijke wijze de discussie over het loon van de vereffenaars en de vereffeningskosten heropent, terwijl de kantonrechter zich hierover al heeft uitgelaten.
5.11.
In beginsel mag van de notarissen voldoende kennis worden verwacht om een verzoek tot ontslag als vereffenaar zelfstandig in te dienen, tenzij er omstandigheden zijn om de bijstand van een advocaat in te roepen. Het hof is van oordeel dat tegen de achtergrond van het langslepende familieconflict, waarbij al een groot aantal juridische procedures is gevoerd als gevolg van de opstelling en handelwijze van klager, het te begrijpen is dat de notarissen in deze zaak door middel van een advocaat een goed gemotiveerd verzoekschrift tot ontslag hebben willen indienen. Dat deze kosten vervolgens zijn doorberekend aan de boedel valt hen niet te verwijten. Ten aanzien van het verwijt betreffende de meer dan 25 uren die in rekening zijn gebracht voor het indienen van het verzoekschrift tot ontslag, merkt het hof op dat dit enkel tuchtrechtelijk verwijtbaar is als dit aantal exorbitant hoog is. Dit volgt echter niet uit de beschikking van de kantonrechter van 21 maart 2019 en feiten in omstandigheden om hierover anders te oordelen zijn niet (voldoende) door klager aangevoerd in deze procedure. Ook klachtonderdeel 3 is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel 4
5.12.
Klager verwijt de notarissen dat zij op meerdere fronten hebben gehandeld in strijd met de Wet op het notarisambt en dat zij hun afspraken niet zijn nakomen. Klager is van oordeel dat de notarissen niet integer en transparant hebben gehandeld. Zo zijn de notarissen hun toezegging om de woning te laten taxeren niet nagekomen en hebben zij, onder meer, doelbewust vertrouwelijke informatie van klager doorgestuurd aan derden. De notarissen brengen naar voren dat uit de door hen overgelegde stukken hun integriteit ten volle blijkt. Het is juist klager geweest die de afwikkeling van de nalatenschap heeft willen frustreren.
5.13.
De bedoelde constateringen van klager zijn enkel een weergave van zijn mening, maar niet (voldoende) onderbouwd met bewijsstukken. De kamer heeft dan ook op goede gronden overwogen dat hij geen aanwijzingen heeft kunnen vinden, die de verwijten in klachtonderdeel 4 ondersteunen. Daarvoor is niet nodig dat alle bedoelde constateringen van klager apart worden besproken. Ook klachtonderdeel 4 is ongegrond.
5.14.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
5.15.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.W.M. Tromp en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2021 door de rolraadsheer.