ECLI:NL:GHAMS:2021:2209

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
23-000658-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake openlijk geweld plegen tegen personen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon op 5 september 2019 in Amsterdam, specifiek in het winkelcentrum aan het Osdorpplein. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, waarvan een deel voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, openlijk geweld heeft gepleegd tegen een jonger slachtoffer, wat resulteerde in lichamelijk letsel en schade aan de bril van het slachtoffer. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw schuldig bevonden aan het tenlastegelegde feit, maar met een andere bewezenverklaring. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zich in de procedure had gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 624,09, waarvan het hof € 374,09 heeft toegewezen. De vordering tot immateriële schade is vastgesteld op € 250,00. Het hof heeft de wettelijke rente vanaf de datum van het delict toegewezen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000658-20
datum uitspraak: 27 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-215173-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 5 september 2019 te Amsterdam, openlijk, te weten, in/op/aan (het winkelcentrum gelegen aan) het Osdorpplein, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde], door die [benadeelde]
- met zijn (rechter)hand tegen het hoofd te raken/slaan en/of,
- vast te houden/pakken en/of,
- in/tegen het gezicht te slaan/stompen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 5 september 2019 te Amsterdam, openlijk, te weten in het winkelcentrum gelegen aan het Osdorpplein, op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde], door die [benadeelde]
- tegen het hoofd te slaan en,
- vast te houden;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte en de medeverdachte zich vanaf het begin welwillend en open hebben opgesteld ten aanzien van het mediationtraject dat is opgestart, maar dat het traject helaas niet tot een overeenkomst heeft geleid. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de gehele toedracht en aanleiding van het voorval, namelijk dat de verdachte en zijn broer het hebben willen opnemen voor hun jongere broer die een conflict met de verdachte had, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft zijn leven op orde, heeft geen schulden, heeft een fulltime baan en heeft een blanco justitiële documentatie. De verdachte maakt zich bovendien zorgen dat hij na een veroordeling geen Verklaring Omtrent Gedrag meer kan verkrijgen.
Primair heeft de raadsman het hof verzocht om de toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht, zodat de verdachte wel schuldig wordt verklaard, maar hem geen straf of maatregel wordt opgelegd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de verdachte een geldboete ter hoogte van € 300,00, dan wel een geheel voorwaardelijke taakstraf straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en de medeverdachte hebben zich schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld op de openbare weg, gericht tegen een aanzienlijk jonger slachtoffer. Het slachtoffer is door de verdachte en de medeverdachte vastgehouden en tegen zijn hoofd geslagen, waardoor hij schrammen in zijn gezicht heeft opgelopen. Ook is de bril van het slachtoffer beschadigd. Dat op de achtergrond mogelijk een conflict heeft gespeeld tussen het slachtoffer en de jongere broer maakt niet dat de verdachte door gewelddadig gedrag voor eigen rechter mag spelen.
Het plegen van openlijk geweld maakt een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en kan, zeker gelet op het intimiderend karakter daarvan, gevoelens van onrust, angst en onveiligheid bij het slachtoffer en derden die hiervan getuige waren versterken. Een slachtoffer kan daar tevens nog lang de lichamelijke en psychische gevolgen van ondervinden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 juli 2021 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Bij de strafoplegging heeft het hof gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Op openlijke geweldpleging tegen personen met licht lichamelijk letsel tot gevolg vermelden deze oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke taakstraf van 150 uren als strafmodaliteit.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte en de medeverdachte zich hebben ingespannen om een mediationtraject op te starten. Ook heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard het kwalijke van zijn handelen in te zien.
Hoewel het hof deze omstandigheden in strafmatigende zin zal meewegen bij het bepalen van de straf, meent het hof – anders dan de verdediging - dat toepassing van artikel 9a Sr, de oplegging van een geldboete of een geheel voorwaardelijke straf onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit. Het hof ziet echter geen redenen om de verdachte naast een onvoorwaardelijk strafdeel een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, omdat het volgens het hof niet in de lijn der verwachting ligt dat de verdachte opnieuw een soortgelijk strafbaar feit zal gaan plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 624,09, bestaande uit € 124,09 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 374,09. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de beslissing van de politierechter ten aanzien van de vordering dient te worden overgenomen, te weten een gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 374,09 met de wettelijke rente, de schadevergoedingsmaatregel en met toepassing van de hoofdelijkheidsclausule.
De raadsman heeft het hof verzocht om de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade af te wijzen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Indien het hof van oordeel is dat een vergoeding op zijn plaats is, zal de verdediging zich refereren aan het gevorderde bedrag van € 124,09. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman verzocht om de vordering af te wijzen omdat deze onvoldoende feitelijk is onderbouwd. De aard en de ernst van de normschending, te weten openbare geweldpleging, zijn volgens de raadsman niet dermate ernstig dat het geestelijk letsel niet op grond van objectieve maatstaven dient te worden vastgesteld. Uit een rapport van de huisarts van de benadeelde partij blijkt eveneens dat zijn klachten voort zijn gekomen uit een eerdere aanhouding en niet uit het geweldsincident dat de verdachte wordt verweten.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade van € 124,09 is het hof van oordeel dat deze schade door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd middels een factuur met daarop de nieuwprijs van de bril van 17 maart 2018, bijgevoegde foto’s van de bril waarop de schade te zien is en een schadeonderbouwingsformulier waaruit blijkt dat de helft van de nieuwprijs van de bril wordt gevorderd.
Immateriële schade
Ten aanzien van de vordering tot immateriële schadevergoeding overweegt het hof dat sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de raadsman van de benadeelde partij aangevoerd dat hij door het incident zowel fysiek als psychisch letsel heeft gelopen. Uit het schadeonderbouwingsformulier blijkt dat de benadeelde partij na het incident als gevolg van de klappen tegen zijn hoofd pijn heeft opgelopen, dat hij moeite heeft met het in slaap vallen en dat hij last heeft gekregen van zijn spieren. Ook heeft de benadeelde partij angstklachten ontwikkeld, is hij vanwege het incident verhuisd naar een andere woonplaats en is hij daardoor naar een andere school gegaan.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 250,00.
Conclusie
De verdachte is tot vergoeding van de schade, te weten € 374,09, gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2019.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 374,09 (driehonderdvierenzeventig euro en negen cent) bestaande uit € 124,09 (honderdvierentwintig euro en negen cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 374,09 (driehonderdvierenzeventig euro en negen cent) bestaande uit € 124,09 (honderdvierentwintig euro en negen cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 5 september 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. F.A. Hartsuiker en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juli 2021.