ECLI:NL:GHAMS:2021:2207

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
23-001657-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake medeplegen van poging tot doodslag en zware mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2020. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag en medeplegen van poging tot zware mishandeling, gepleegd op 24 juni 2019 in Amsterdam. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, die de verdachte had veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf van 52 maanden geëist, terwijl de raadsman van de verdachte verzocht om de straf te matigen of niet hoger op te leggen dan de rechtbank had gedaan.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in stand gelaten, behalve ten aanzien van de straf, die werd vernietigd. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, een hogere straf rechtvaardigden. De verdachte had eerder een geweldsdelict gepleegd, wat meegewogen werd in de beslissing. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De beslissing van het hof is genomen na zorgvuldige overweging van de argumenten van zowel het openbaar ministerie als de verdediging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001657-20
datum uitspraak: 27 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-153181-19 tegen
[verdachte]
geboren te [geboortedatum],
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, Ter Apelervenen 10, 9561 MC Ter Apel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman en door het slachtoffer en diens raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de straf -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met overneming en met aanvulling van de gronden van de straf.

Motivering van de straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en onder 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 52 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft verzocht om de straf zoals is opgelegd door de rechtbank te matigen en indien het hof hier niet toe over zal gaan, de verdachte in ieder geval geen hogere straf op te leggen dan door de rechtbank is opgelegd. De raadsman heeft het hof verzocht om bij de strafoplegging tevens rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 juli 2021 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld wegens een geweldsdelict.
Voor wat betreft de motivering van de op te leggen straf sluit het hof zich aan bij de motivering van de rechtbank. Het hof kan zich vinden in de argumenten die aan de door de rechtbank opgelegde straf ten grondslag zijn gelegd. Het hof waardeert deze echter anders en is van oordeel dat onder deze omstandigheden - met name gelet op de ernst van de feiten - een hogere straf dient te worden opgelegd dan door de rechtbank is opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. C.J. van der Wilt en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juli 2021.