ECLI:NL:GHAMS:2021:2172

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
23-001446-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake weigering medewerking bloedonderzoek, rijden met ingevorderd rijbewijs en gevaarzetting op de openbare weg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1992, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 23 juni 2020, waarin hij was veroordeeld voor het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek, het rijden met een ingevorderd rijbewijs en gevaarzetting op de openbare weg. Tijdens de zitting op 8 juli 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verweren van de raadsman gehoord. Het hof heeft de feiten besproken en geconcludeerd dat de verdachte de bestuurder van de auto was, ondanks de argumenten van de raadsman dat er onvoldoende bewijs was voor deze stelling. Het hof heeft de verweren van de raadsman verworpen en het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die werd vernietigd. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 68 uren voor de feiten 1 en 2, en een taakstraf van 20 uren voor feit 3, waarbij de mogelijkheid van vervangende hechtenis werd opgelegd. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die onder begeleiding staat en op zoek is naar werk, en heeft besloten geen gevangenisstraf op te leggen. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001446-20
datum uitspraak: 22 juli 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 juni 2020 in de strafzaak onder parketnummer
15-302557-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof:
- de door de raadsman gevoerde verweren zal bespreken;
- de bewijsmiddelen zoals opgenomen in het vonnis vervangt door de bewijsmiddelen die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bespreking van de verweren

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten zoals onder 1 (kort gezegd: weigeren medewerking bloedonderzoek), 2 (rijden met een ingevorderd rijbewijs) en 3 (gevaarzetting op de openbare weg) tenlastegelegd niet kunnen worden bewezen en dat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman primair naar voren gebracht dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat de verdachte de bestuurder van de auto is geweest.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman subsidiair naar voren gebracht dat de verdachte in de zaak met parketnummer 23-000971-19 voor het feit naar aanleiding waarvan zijn rijbewijs was ingevorderd is vrijgesproken, zodat de invordering onrechtmatig is geweest.
Voorts heeft de raadsman ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde subsidiair naar voren gebracht dat uit de waarnemingen van de verbalisanten onvoldoende blijkt dat sprake is van gevaarlijk rijgedrag.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3
Het hof is, op de gronden zoals door de politierechter onder 3.2 overwogen, van oordeel dat de verdachte de bestuurder is geweest van de auto. Dat het nacht was en dat niet is gerelateerd aan welke uiterlijke kenmerken de politieambtenaren de verdachte hebben herkend, zoals de raadsman in hoger beroep heeft aangevoerd, maakt dat niet anders, omdat de politieambtenaren de verdachte op korte afstand hebben waargenomen en zij ook hebben toegelicht dat zij beiden ambtshalve bekend waren met de verdachte.
Ten aanzien feit 2
Uit het dossier blijkt dat het rijbewijs van de verdachte is ingevorderd op 2 mei 2018. De omstandigheid dat de verdachte in de zaak met parketnummer 23-000971-19 is vrijgesproken ten aanzien van het feit naar aanleiding waarvan zijn rijbewijs was ingevorderd brengt niet zonder meer met zich dat die invordering onrechtmatig is geweest. Een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in art. 27 Sv kan immers ook hebben bestaan indien naderhand mocht blijken dat iemand het feit waarvan hij is verdacht niet heeft begaan, of dat feit niet een volgens de wet strafbaar feit oplevert (vgl. HR 3 maart 1987, ECLI:NL:HR:1987:AB8324). De invordering die op het redelijk vermoeden van schuld was gebaseerd is daarom evenmin onrechtmatig, indien de verdachte naderhand van dat strafbare feit wordt vrijgesproken. Van feiten of omstandigheden die in dit geval tot een ander oordeel zouden nopen is niet gebleken.
Ten aanzien van feit 3
Het hof stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte met zijn auto met hoge snelheid, (die op enig moment ongeveer 80 kilometer per uur bedroeg, heeft gereden over een straat met klinkers als wegdek, met auto’s geparkeerd langs de weg en net genoeg ruimte om langs de auto’s te kunnen rijden, waarbij de weg werd gedeeld met andere weggebruikers. Mede gelet op de omstandigheid dat de verbalisanten geen remlichten zagen oplichten bij de kruising – waaruit valt af te leiden dat de verdachte die kruising met hoge snelheid heeft gepasseerd – is het hof van oordeel dat door deze gedraging van de verdachte gevaar op de weg kon worden veroorzaakt.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken in combinatie met een geldboete van € 1.000,00 ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde, een ontzegging van de rijbevoegdheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde en een geldboete van
€ 400,00 ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 68 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 34 dagen hechtenis, en voor het onder 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 400,00.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat oplegging van een gevangenisstraf geen nut heeft, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ten aanzien van feit 1 en 2
De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek naar alcohol en/of drugs in zijn bloed, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed verkeerde van cannabis. De verdachte heeft, door zo te handelen, zich niets gelegen laten liggen aan een bevel van een daartoe bevoegde politieambtenaar en -daarmee - verhinderd dat objectief kon worden vastgesteld of hij drugs in zijn bloed had en zo ja, of de hoeveelheid en aard daarvan boven de wettelijk toegestane grenswaarde uitging. Daarnaast heeft de verdachte een auto bestuurd terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd. De verdachte heeft er ook hiermee blijk van gegeven zich niets aan te trekken van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer en een met het oog op de verkeersveiligheid door het bevoegde gezag gedane invordering genegeerd. Dit zijn ernstige verkeersfeiten.
Ter terechtzitting in hoger beroep is omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte gebleken dat hij leeft van een bijstandsuitkering, een woning heeft gevonden, onder begeleiding staat en op zoek is naar werk. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om, anders dan de rechtbank, niet over te gaan tot het opleggen van een gevangenisstraf nu het niet wenselijk is dat de ingezette positieve ontwikkelingen op het gebied van huisvesting en begeleiding worden doorkruist door een in beginsel passend te achten vrijheidsbenemende straf, mede omdat dit de risico’s op herhaling van het plegen van strafbare feiten zou vergroten.
Het hof zal de verdachte, die niet over een rijbewijs beschikt, geen ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen, nu dit geen toegevoegde waarde heeft.
Het hof acht, alles afwegende en overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde een taakstraf van 68 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 34 uren hechtenis, passend en geboden.
Ten aanzien van feit 3
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan rijgedrag waarmee gevaar op de weg kon worden veroorzaakt. Het gedrag van de verdachte duidt op een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel in het verkeer en minachting voor de regels en voor de veiligheid van andere weggebruikers.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf bezien welke straffen rechters in soortgelijke gevallen plegen op te leggen. Daarbij wordt veelal een geldboete opgelegd. De advocaat-generaal heeft ten aanzien van feit 3 overeenkomstig de beslissing van de politierechter een geldboete van € 400,00 gevorderd. Het hof ziet in de geringe draagkracht van de verdachte en de ernst van het feit aanleiding in plaats van de door de advocaat-generaal gevorderde geldboete een taakstraf op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde een taakstraf van 20 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 uren hechtenis, passend en geboden.
Het hof merkt nog op dat, voor zover en indien de raadsman heeft beoogd strafvermindering te bepleiten met betrekking tot de feiten 1 en 2 dan wel feit 3, wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is geschonden dit verweer faalt, nu van een dergelijke overschrijding niet is gebleken. Daarbij merkt het hof op dat de uitspraak van de politierechter dateert van 23 juni 2020 en het hof heden uitspraak doet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 9, 163, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Ten aanzien van het onder 1 en onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
68 (achtenzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
34 (vierendertig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. C.N. Dalebout en mr. N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juli 2021.
mrs. Dalebout en Van der Wijngaart zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]