In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1992, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 23 juni 2020, waarin hij was veroordeeld voor het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek, het rijden met een ingevorderd rijbewijs en gevaarzetting op de openbare weg. Tijdens de zitting op 8 juli 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verweren van de raadsman gehoord. Het hof heeft de feiten besproken en geconcludeerd dat de verdachte de bestuurder van de auto was, ondanks de argumenten van de raadsman dat er onvoldoende bewijs was voor deze stelling. Het hof heeft de verweren van de raadsman verworpen en het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die werd vernietigd. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 68 uren voor de feiten 1 en 2, en een taakstraf van 20 uren voor feit 3, waarbij de mogelijkheid van vervangende hechtenis werd opgelegd. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die onder begeleiding staat en op zoek is naar werk, en heeft besloten geen gevangenisstraf op te leggen. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.