Uitspraak
Strafkamer
nr. 80.615
JM
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940, wonende te
[woonplaats].
1. Het Hof heeft het recht geschonden en/of vormen verzuimd, waarvan niet naleving nietigheid met zich meebrengt op grond van het navolgende.
Het Hof heeft, meer in het bijzonder, ten onrechte bewezen verklaard dat de Opper Wachtmeester der Rijkspolitie, [verbalisant 1] en de Wachtmeester der Rijkspolitie, [verbalisant 2] op 18 augustus 1983 in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren toen zij requirant tot cassatie aanhielden ter voorgeleiding aan een hulp officier van justitie, omdat, anders dan het Hof overweegt, er geen sprake was van "ontdekking op heterdaad als verdacht van het gepleegd hebben van een verkeersovertreding, te weten geen voorrang verlenen".
voornoemd heeft requirant tot cassatie niet aangehouden doch is naar het Politiebureau te Pijnacker gegaan. Na enige formaliteiten heeft Opper Wachtmeester [verbalisant 1] telefonisch contact gezocht met requirant tot cassatie en hem gevraagd zijn personalia op te geven. Requirant tot cassatie, die er volledig van overtuigd was dat Opper Wachtmeester [verbalisant 1] zijn personalia kende – hoe kon hij hem anders opbellen – heeft dit geweigerd, waarna [verbalisant 1] en de wachtermeester [verbalisant 2] zich naar de woning van requirant hebben begeven. Nadat requirant tot cassatie, opnieuw gevraagd zijn personalia op te geven, bij zijn weigering volharde hebben de verbalisanten hem beetgepakt om hem te kunnen aanhouden ter voorgeleiding aan de hulp officier van justitie, kennelijk op verdenking van overtreding van artikel 46 WVR. Daarbij is een schermutseling ontstaan waarbij – naar het Hof in cassatie onaantastbaar heeft vastgesteld – door requirant tot cassatie letsel aan beide verbalisanten is toegebracht.
Het betreft hier de T-splitsing Europalaan-Oranjelaan te Pijnacker (zie situatieschets). Voordat de kruising op de Oranjelaan met de weg waarover fietsers wordt bereikt, is door degene die linksaf is geslagen reeds elf meter afgelegd op deze weg, in casu de Oranjelaan. De kruising met de weg waarover [verbalisant 1] reed kan dan ook niet worden aangemerkt als dezelfde weg. Het betrof hier een kruising van gelijksoortige wegen, zodat [verbalisant 1] overeenkomstig artikel 42 lid 2 sub c van het RVV, [verdachte] voorrang had moéten verlenen.
Het Hof heeft aldus een onjuiste betekenis toegekend aan het begrip weg in artikel 46 WVW, althans is dit oordeel van het Hof niet naar de eisen van de Wet met redenen omkleed.
Nu van redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit geen sprake kon zijn, heeft het Hof aan het begrip "rechtmatige uitoefening van zijn bediening" een onjuiste betekenis toegekend.
"Het is nl. niet uitgesloten, dat in een geval als het onderhavige twee (……) rijbanen als
eenweg gelden, wanneer zij, zoals de Ktr. feitelijk en duidelijk heeft vastgesteld vlak naast elkaar liggen en zich visueel aan de weggebruikers als een weg voordoen".
Nu van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit geen sprake kon zijn heeft het Hof aan het begrip "rechtmatige uitoefening van zijn bediening" een onjuiste betekenis toegekend.
dat hij op 18 augustus 1983 te Pijnacker toen de aldaar in uniform geklede dienstdoende opperwachtmeester der rijkspolitie, [verbalisant 1] en de wachtmeester der rijkspolitie [verbalisant 2] , hem, verdachte, in geval van ontdekking op heterdaad als verdacht van het gepleegd hebben van een verkeersovertreding, te weten geen voorrang verlenen, hadden aangehouden en hadden vastgegrepen althans vast hadden teneinde hem, ter voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie over te brengen naar het politiebureau te Pijnacker zich met geweld tegen bovenaangeduide opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, heeft verzet door opzettelijk gewelddadig te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaren hem wilden geleiden; terwijl vorenvermeld misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, immers heeft hij, verdachte, alstoen en aldaar voornoemde [verbalisant 1] in zijn gezicht gestompt en die [verbalisant 1] en voornoemde [verbalisant 2] tegen hun lichamen geschopt, ten gevolge van welk geweld voornoemde [verbalisant 1] pijn en letsel en [verbalisant 2] letsel hebben bekomen.
1. Een ambtsedig proces-verbaal nr M536/83 van 21 augustus 1983, met bijlage, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk opperwachtmeester en wachtmeester der rijkspolitie, beiden behorende tot de groep Pijnacker, onder meer inhoudende, als relaas van verbalisanten:
Het kenteken was afgegeven ten name van [betrokkene] , wonende te Pijnacker, [a-straat 1] .
Ik nam telefonisch contact op met dit adres. Een man meldde zich met: " [verdachte] ". Ik vroeg hem of hij de bestuurder was geweest van bedoelde personenauto. Hij zei mij dat hij de bestuurder was geweest. Ik verzocht hem zijn personalia op te geven. Hij antwoordde: "Kom nou gauw even" en verbrak de verbinding.
Hierna ging ik samen met [verbalisant 2] naar perceel [a-straat 1] te Pijnacker. Nadat wij hadden aangebeld kwam een man naar buiten, die ik, [verbalisant 1] , herkende als de man die de overtreding had gepleegd.
Ik vroeg hem weer naar zijn personalia. Hij gaf deze niet op.
Ik, [verbalisant 1] , deelde hem mee dat indien hij nu niet zijn personalia op zou geven wij hem aan gingen houden en hem over zouden brengen naar het politiebureau. Weer weigerde de man. Hij antwoordde: "Mijn personalia geef ik niet en mee naar het bureau ga ik helemaal niet".
Vervolgens zei ik tegen de man: "U bent nu aangehouden, u gaat met ons mee naar bureau, komt u maar mee". Hierop trachtte hij weg te lopen. Ik, [verbalisant 1] , pakte hem toen vast aan zijn schouder. Op dat moment voelde ik dat verdachte mij met kracht met zijn vuist op mijn gezicht sloeg. Hij raakte mij onder mijn linkeroog. Ik voelde een hevige stekende pijn en voelde de plaats waar hij mij had geraakt opzwellen. Verdachte rukte zich los en liep achteruit.
Hierna pakten wij samen de verdachte beet. Wij zagen en voelden dat de verdachte wild om zich heen sloeg en krachtig om zich heen schopte in onze richting.
Ik, [verbalisant 1] , voelde dat verdachte mij met kracht tegen mijn rechteronderbeen schopte. Ik voelde op deze plaats een stekende pijn en voelde de plaats opzwellen.
Ik, [verbalisant 2] , voelde dat verdachte mij tegen mijn benen schopte met aanzienlijke kracht. Ik zag later op mijn rechterbeen een lichte ontvelling.
Ik heb mij op 18 augustus 1983 te Pijnacker met geweld verzet tegen de in uniform geklede dienstdoende opperwachtmeester der rijkspolitie [verbalisant 1] en de wachtmeester der rijkspolitie [verbalisant 2] , die mij verdachtten van een verkeersovertreding en die mij hadden aangehouden en hadden vastgegrepen om mij ter voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie over te brengen naar het politiebureau te Pijnacker.
Het is mogelijk dat ik tijdens dat verzet automatisch heb geslagen en gestompt.
Tengevolge van de vuistslag (stomp) die [verdachte] , verdachte, mij op mijn oog gaf heb ik een blauw oog gekregen. Ik heb daar nog een week mee rondgelopen.
5.2. In het middel zijn onder 1.2 de blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 6 januari 1986 gevoerde verweren juist samengevat.
5.3. Het Hof heeft deze weren als verweren betreffende het bewijs verworpen in de volgende overweging:
dat door de hiervoor omschreven en door het hof gebezigde bewijsmiddelen ( ) de namens verdachte met betrekking tot de gepleegde verkeersovertreding, de ontdekking op heterdaad en de rechtmatige uitoefening van de bediening van verbalisanten ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde bewijsverweren zijn verworpen.
5.4. In het middel is onder 1.3 met juistheid gesteld wat in een geval als het onderhavige is vereist om aan te nemen dat er sprake is van "in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" in de zin van art. 180 Sr..
5.5. In het in het middel onder 1.4 betoogde wordt miskend dat "een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit" in de zin van art. 27 Sv. ook kan hebben bestaan indien bij nader onderzoek mocht blijken dat iemand het feit waarvan hij is verdacht niet heeft begaan of dat feit niet een volgens de wet strafbaar feit oplevert.
5.6. In het in het middel onder 1.5 gestelde wordt ten onrechte ervan uitgegaan (a) dat de verdachte aan de verbalisanten bekend was, aangezien dat in cassatie niet vaststaat omdat het Hof daaromtrent niets heeft vastgesteld en (b) dat er bij de aanhouding welke heeft plaatsgevonden binnen korte tijd na de waarneming van het feit en de daarbij gerezen verdenking, niet meer was een "geval van ontdekking op heterdaad" als bedoeld in art. 128 Sv..
5.7. Het – subsidiair – in het middel onder 1.6 verdedigde standpunt dat het in het ambtsedig proces-verbaal, vermeld hiervoor onder 4.2 sub 1, voorkomend relaas van verbalisant [verbalisant 1] , voor zover dat inhoudt dat ter plaatse als vermeld een verkeersovertreding werd gepleegd omdat aan hem, [verbalisant 1] , geen voorrang werd verleend door de bestuurder van een personenauto, door het Hof niet tot het bewijs had mogen worden gebezigd, omdat daardoor is gehandeld in strijd met art. 342 Sv., is niet gegrond. Immers, het Hof mocht, gelet op de kennis en ervaring van [verbalisant 1] als opperwachtmeester der Rijkspolitie, aannemen dat diens evenbedoelde verklaring niets inhoudt dat niet berust op eigen waarneming of ondervinding van die verbalisant.
5.8. Anders dan in het middel onder 1.7 wordt aangevoerd, heeft het Hof uit de inhoud van de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat er sprake was van "heterdaad", gelet ook op hetgeen hiervoor onder 5.6 is overwogen. Daaraan doet niet af dat omtrent dat begrip in de bewijsmiddelen niet uitdrukkelijk wordt gesproken.
5.9. Het middel treft derhalve geen doel.
6.2. Het middel faalt derhalve.
3 maart 1987.