ECLI:NL:GHAMS:2021:2149

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
001152-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding kosten rechtsbijstand en reis- en verblijfskosten in rekestprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure met nummer 001152-20. Het verzoekschrift, ingediend op 14 december 2020, betreft een verzoek om vergoeding van kosten die zijn gemaakt in verband met rechtsbijstand en reis- en verblijfskosten in de strafzaak met parketnummer 23-002588-19. De advocaat-generaal heeft op 23 december 2020 het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling in raadkamer op 15 juni 2021 is verzoekster niet verschenen, maar haar advocaat, mr. L. de Leon, was aanwezig.

Het hof heeft vastgesteld dat de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De beoordeling van het verzoek om schadevergoeding is gebaseerd op artikel 534 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat toekenning van schadevergoeding plaatsvindt indien gronden van billijkheid aanwezig zijn. Het hof heeft de kosten van rechtsbijstand voor de beklagprocedure afgewezen, omdat het beklag ongegrond was verklaard. Wel zijn er gronden van billijkheid aanwezig voor de toekenning van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak tot een bedrag van € 7.242,43.

Daarnaast heeft verzoekster een vergoeding gevraagd voor reis- en verblijfskosten, maar het hof heeft slechts een deel van deze kosten goedgekeurd, omdat niet alle kosten voldoende onderbouwd waren. Uiteindelijk heeft het hof besloten om verzoekster een totale vergoeding van € 7.903,93 toe te kennen, waarbij het overige verzochte is afgewezen. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 001152-20 (530 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-002588-19
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoekster],
geboren te [geboortedag],
domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat, mr. L.J.H. Kortz,
[woonplaats].

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 14 december 2020 ingekomen.
Op 23 december 2020 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 15 juni 2021 de advocaat-generaal en de waarnemend advocaat van verzoekster, mr. L. de Leon, ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoekster is niet in raadkamer verschenen.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 8651,51;
reis- en verblijfskosten ten behoeve het bijwonen van de behandeling van de strafzaak en beklagzaak in eerste aanleg en hoger beroep ten bedrage van € 1000,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 550,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 17 september 2020 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ad a.
In zijn arrest van 3 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG2191 heeft de Hoge Raad overwogen dat artikel 591 lid 2 en 5 (oud) Sv in verbinding met artikel 591a lid 2 en 4 (oud) Sv specifiek voorziet in de mogelijkheid van vergoeding van de kosten van een raadsman voor het indienen van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv. Een verzoek tot toekenning van een dergelijke vergoeding kan, gelet op het van overeenkomstige toepassing verklaarde tweede lid van artikel 591 (oud) Sv, worden ingediend “binnen drie maanden na het eindigen van de zaak”. Onder het eindigen van de zaak dient in dit verband te worden verstaan het onherroepelijk worden van de beslissing in de beklagzaak. Op grond van het eveneens van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 591a lid 2 (oud) Sv moet daarbij worden gedacht aan zaken die eindigen met een gegrondverklaring van het klaagschrift.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1056) volgt dat indien het beklag in een procedure op grond van artikel 552a Sv ongegrond is verklaard, de bijzondere regeling van artikel 591 lid 5 (oud) Sv in verbinding met artikel 591a lid 4 (oud) Sv niet geldt. In een na afloop van die beklagprocedure op grond van die bepalingen ingediend verzoek tot vergoeding van de ten behoeve van de beklagprocedure gemaakte kosten van de raadsman zal de betrokkene dus niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Daarnaast geldt dat indien na afloop van een strafzaak die - met last tot teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp - is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr (bijvoorbeeld omdat de verdachte wordt vrijgesproken), een verzoek wordt gedaan tot vergoeding van de kosten van de raadsman, de vergoeding van die kosten zich niet kan uitstrekken tot de kosten die ten behoeve van de beklagprocedure zijn gemaakt. In dat geval is immers in zoverre niet voldaan aan het vereiste dat de desbetreffende kosten “in rechtstreeks verband staan met een strafzaak tegen een gewezen verdachte”, omdat de teruggave van het inbeslaggenomen goed in de strafzaak losstaat van het verloop van de beklagprocedure en derhalve niet (voldoende) samenhangt met de verleende rechtsbijstand ten behoeve van de beklagprocedure.
Naar het oordeel van het hof komen de kosten die zijn gemaakt voor rechtsbijstand met betrekking tot de beklagprocedure als bedoeld in artikel 552a Sv in eerste aanleg derhalve niet voor vergoeding in aanmerking, nu het beklag door de rechtbank ongegrond is verklaard. Het hof zal een bedrag van € 1164,53 in mindering brengen.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak tot een bedrag van € 7.242,43.
Ad b.
Verzoekster stelt vermogensschade te hebben geleden ten bedrage van € 1000,00 doordat zij woonachtig is in Spanje en reis- en verblijfkosten heeft gemaakt ten behoeve van het bijwonen van de behandeling van de strafzaak en de beklagzaak in eerste aanleg en in hoger beroep. Verzoekster heeft daartoe een factuur overlegd van het Van der Valk hotel in Vianen van €111,50 voor een overnachting op 24 november 2020. Het hof acht aannemelijk dat die kosten zijn gemaakt ten behoeve van de raadkamerprocedure in hoger beroep op 24 november 2020. Deze gemaakte kosten komen dan ook voor vergoeding in aanmerking. Het overige verzochte wijst het hof af, nu ter onderbouwing van die kosten geen stukken zijn overlegd die aannemelijk maken dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
Ad c.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 550,00.

4.Beslissing

Het hof :
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoekster een vergoeding toe van € 7.903,93 (zevenduizend negenhonderddrie euro en drieënnegentig cent).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoekster.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. L.I.M van Bergen, A.M. Kengen en N.C. Laatsch, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 29 juni 2021.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 7.903,93 (zevenduizend negenhonderddrie euro en drieënnegentig cent) op [derdengelden rekening].
Amsterdam, 29 juni 2021,
mr. L.I.M. van Bergen, voorzitter.