ECLI:NL:GHAMS:2021:2130

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
23-003807-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van vervangende hechtenis en schadevergoedingsmaatregelen in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in grote lijnen bevestigd, met uitzondering van de vervangende hechtenis die was opgelegd bij de schadevergoedingsmaatregelen. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, [benadeelde 1] en [benadeelde 2], besproken en de schadevergoedingen toegewezen. De benadeelde partij [benadeelde 1] had een vordering tot schadevergoeding van € 10.586,77, die volledig werd toegewezen, terwijl de benadeelde partij [benadeelde 2] een vordering van € 7.518,00 had, die eveneens volledig werd toegewezen. Het hof heeft de vorderingen tot immateriële schadevergoeding van beide benadeelde partijen bevestigd, waarbij het hof de hoogte van de schadevergoeding naar billijkheid heeft vastgesteld. Het hof heeft daarnaast bepaald dat in plaats van vervangende hechtenis, gijzeling kan worden toegepast voor de benadeelde partijen. De duur van de gijzeling is vastgesteld op maximaal 87 dagen voor [benadeelde 1] en 72 dagen voor [benadeelde 2]. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank voor het overige bevestigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003807-19
datum uitspraak: 15 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 oktober 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-147404-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1992,
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel te Ter Apel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met uitzondering van de (ten behoeve van de in het vonnis genoemde benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ) toegepaste vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de terechtzitting gevoerde verweren van de verdediging ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen zal bespreken.

Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2]

[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.586,77, bestaande uit € 586,77 aan materiële schadevergoeding en € 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft de vordering tot materiële schadevergoeding niet betwist. Anders dan in eerste aanleg heeft de verdediging zich ten aanzien van de vordering tot immateriële schade ter terechtzitting in het hoger beroep op het standpunt gesteld dat deze vordering gematigd dient te worden en heeft daarbij verwezen naar categorie 2 van de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, waarin is vermeld dat het fonds een bedrag van € 2.500,00 uitkeert in geval er sprake is van letsel vergelijkbaar met dat van [benadeelde 1] .
Het hof overweegt als volgt.
De vordering tot vergoeding van de materiële schade wordt geheel toegewezen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij deze schade als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks heeft geleden, gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij, die zijdens de verdachte niet zijn betwist. Dit deel van de vordering, dat het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed.
De vordering tot vergoeding van de immateriële schade wordt eveneens geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde lichamelijk letsel opgelopen. Daarnaast brengen de ingrijpende en beangstigende aard en grote ernst van de normschending met zich dat het handelen van de verdachte psychische gevolgen voor de benadeelde partij heeft veroorzaakt. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) naar maatstaven van billijkheid schatten op € 10.000,00, daarbij lettend op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Dit impliceert dat het hof de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, waar de verdediging op heeft gewezen, niet als uitgangspunt voor de vaststelling van deze schade hanteert.
Het hof komt gezien het bovenstaande tot hetzelfde oordeel omtrent de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1] als de rechtbank en neemt dat oordeel van de rechtbank over.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.518,00 bestaande uit € 18,00 aan materiële schadevergoeding en € 7.500,00 aan immateriële schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft de vordering tot materiële schadevergoeding niet betwist. Anders dan in eerste aanleg heeft de verdediging zich ten aanzien van de vordering tot immateriële schade ter terechtzitting in het hoger beroep op het standpunt gesteld dat deze vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dient te worden gematigd. Daartoe is aangevoerd dat er sprake is van zogenaamde
shockschade, waardoor er sprake dient te zijn van geestelijke schade en een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De huisarts van de benadeelde partij heeft de diagnose PTSS gesteld, terwijl enkel een psycholoog of psychiater dit kan doen.
Het hof overweegt als volgt.
De vordering tot vergoeding van de materiële schade wordt geheel toegewezen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij deze schade als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks heeft geleden, gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij, die zijdens de verdachte niet zijn betwist. Dit deel van de vordering, dat het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed.
De vordering tot vergoeding van de immateriële schade wordt eveneens geheel toegewezen. Wat betreft de beoordeling van het bestaan van de immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof zich aan bij de overweging die de rechtbank hieromtrent op pagina 7, derde alinea, in het vonnis heeft opgenomen en neemt deze overweging hier integraal over.
Daarbij vult het hof aan dat de vordering tot immateriële schade niet enkel is gebaseerd op shockschade door de confrontatie met het letsel van haar echtgenoot, maar ook vanwege het feit dat zij zelf mede het slachtoffer was van de woningoverval. Het hof verwijst hiervoor naar pagina 3 van bijlage 1 (Schadeonderbouwingsformulier) bij de vordering, waarin is vermeld:
“In onderhavige geval heeft benadeelde geestelijk letsel opgelopen, zowel vanwege het feit van de woningoverval waarbij zij in de woning is geweest en zelf slachtoffer van is, alsook het feit dat zij haar man heeft horen lijden en daarna beneden verwond heeft aangetroffen”.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten en komt tot eenzelfde bedrag als de rechtbank.
Het hof komt gezien het bovenstaande tot hetzelfde oordeel omtrent de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 2] als de rechtbank en neemt dat oordeel van de rechtbank over.
Gijzeling in plaats van vervangende hechtenis
Het hof bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de in het vonnis genoemde benadeelde partijen met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering in plaats van de vervangende hechtenis telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de (ten behoeve van de in het vonnis genoemde benadeelde partijen) toegepaste vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen
en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 87 (zevenentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. S.M.M. Bordenga en mr. H.A.G. Nijman, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 juli 2021.
=========================================================================
[…]