ECLI:NL:GHAMS:2021:212
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Partneralimentatie en draagkrachtvergelijking in hoger beroep
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een man en een vrouw die in 2002 zijn gehuwd en in 2019 zijn gescheiden. De man heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Holland aangevochten, waarin was bepaald dat hij € 2.311,- bruto per maand aan de vrouw moest betalen als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de datum van echtscheiding. De vrouw heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om een hogere alimentatie van € 4.451,- per maand en om de toedeling van de echtelijke woning.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de draagkracht van beide partijen en de behoefte van de vrouw. De man betoogde dat de vrouw niet in haar behoefte kan voorzien door haar arbeidsongeschiktheid en dat zij in het verleden samenwoonde met een ander, wat volgens hem haar recht op alimentatie zou hebben beïnvloed. De vrouw betwistte dit en stelde dat zij geen stabiele relatie had met de ander en dat haar arbeidsongeschiktheid haar vermogen om te werken beperkt.
Na beoordeling van de argumenten van beide partijen heeft het hof geoordeeld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de vrouw geen recht heeft op alimentatie. Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 5.646,- bruto per maand, maar heeft ook rekening gehouden met de draagkracht van de man. Uiteindelijk heeft het hof de alimentatie verlaagd naar € 2.247,- bruto per maand, met terugwerkende kracht tot de datum van echtscheiding. De verzoeken van de vrouw om een hogere alimentatie en om de toedeling van de echtelijke woning zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.