ECLI:NL:GHAMS:2021:2059
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Huurovereenkomst bedrijfsruimte en bedrog bij totstandkoming
In deze zaak gaat het om een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte tussen [appellant] en [geïntimeerde], die familie van elkaar zijn. [appellant] heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter, waarin zijn vorderingen tot betaling van huurtermijnen en ontbinding van de huurovereenkomst werden afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat er een huurovereenkomst was, maar dat de huurtermijnen over het verleden niet opeisbaar waren, wat door [appellant] werd betwist. Hij stelde dat hij [geïntimeerde] eerder had aangesproken op zijn betalingsverplichtingen, maar het hof oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen. [geïntimeerde] voerde aan dat hij onder druk was gezet bij het ondertekenen van de huurovereenkomst en dat er sprake was van bedrog, maar ook deze stellingen werden door het hof als onvoldoende onderbouwd beschouwd. Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellant] werd verwezen in de kosten van het geding.