In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 6 maart 2020 was gewezen. De verdachte was aangeklaagd voor het aanwezig hebben van heroïne en het tweemaal verkopen en afleveren van cocaïne en heroïne. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, met uitzondering van de kwalificatie en de strafoplegging. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal had in hoger beroep een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 80 uren geëist. De raadsvrouw van de verdachte pleitte voor een mildere straf, verwijzend naar de positieve ontwikkeling van de verdachte, die geen drugs meer gebruikt, werk heeft gevonden en voor zijn kinderen zorgt.
Het hof overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die schadelijk zijn voor de samenleving, en dat hij eerder was veroordeeld voor Opiumwetdelicten. Ondanks de ernst van de feiten en de recidive, besloot het hof om een lagere straf op te leggen dan de politierechter, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 80 uren. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, waarbij het vonnis van de politierechter werd vernietigd ten aanzien van de kwalificatie en de strafoplegging.