ECLI:NL:GHAMS:2021:1841

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
23-000807-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van kwalificatie en strafoplegging in drugszaken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 6 maart 2020 was gewezen. De verdachte was aangeklaagd voor het aanwezig hebben van heroïne en het tweemaal verkopen en afleveren van cocaïne en heroïne. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, met uitzondering van de kwalificatie en de strafoplegging. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal had in hoger beroep een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 80 uren geëist. De raadsvrouw van de verdachte pleitte voor een mildere straf, verwijzend naar de positieve ontwikkeling van de verdachte, die geen drugs meer gebruikt, werk heeft gevonden en voor zijn kinderen zorgt.

Het hof overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die schadelijk zijn voor de samenleving, en dat hij eerder was veroordeeld voor Opiumwetdelicten. Ondanks de ernst van de feiten en de recidive, besloot het hof om een lagere straf op te leggen dan de politierechter, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 80 uren. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, waarbij het vonnis van de politierechter werd vernietigd ten aanzien van de kwalificatie en de strafoplegging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000807-20
datum uitspraak: 31 mei 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-051871-20 tegen
[verdachten],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de is verdachte hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de kwalificatie en de strafoplegging – in zoverre wordt het vonnis vernietigd.

Kwalificatie

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het goed gaat met de verdachte. Hij gebruikt geen drugs meer, heeft werk gevonden en heeft de zorg voor zijn drie kinderen. Voorts is de verdachte niet meer in beeld bij politie en justitie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van heroïne en aan het tweemaal verkopen en afleveren van cocaïne en heroïne. Cocaïne en heroïne bestaan uit voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen, omdat deze stoffen sterk verslavend zijn en regelmatig gebruik hiervan in de regel lichamelijk, psychisch en sociaal schadelijke gevolgen met zich brengt. Het gebruik van deze middelen is bezwarend voor de samenleving, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit ter financiering van hun behoeften aan deze middelen. De verdachte heeft door zijn handelen eveneens een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het harddrugs-circuit. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 mei 2021 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor Opiumwetdelicten. Dit weegt in zijn nadeel.
Gelet op de ernst van de feiten en de recidive kan in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als passend worden beschouwd. Het hof ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, als ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gekomen, reden een lagere straf op te leggen dan de politierechter.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie en de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor vermeld.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. A.M.P. Geelhoed en mr R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 mei 2021.
mr. A.M.P. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]