ECLI:NL:GHAMS:2021:1652

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
23-000279-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een verboden demonstratie tegen coronamaatregelen met openlijk geweld tegen de politie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een verboden demonstratie op het Museumplein in Amsterdam op 17 januari 2021, waar hij zich schuldig maakte aan openlijk geweld tegen de politie en de Mobiele Eenheid (ME). Tijdens de demonstratie, die plaatsvond in het kader van de coronamaatregelen, weigerde de menigte het plein te verlaten ondanks herhaalde vorderingen van de politie en de inzet van waterwerpers. De verdachte heeft deelgenomen aan het groepsgeweld, waarbij stenen en zwaar vuurwerk naar de politie werden gegooid en er geweld werd gepleegd tegen politievoertuigen en -paarden. De verdachte heeft een karatetrap richting een ME'er gegeven, die deze kon opvangen met zijn schild. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de betrokken politieagenten in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. In hoger beroep heeft het hof de straffen herzien en een hogere taakstraf opgelegd, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met bijzondere voorwaarden, waaronder forensische ambulante behandeling. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn spijtbetuiging en het verlies van zijn baan door media-aandacht, meegewogen in de beslissing.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000279-21
datum uitspraak: 31 mei 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-018163-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen zal aanvullen zoals hierna weergegeven en de toepasselijke wettelijke voorschriften aanvult met artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht.

Bewijsmiddelen

Het hof voegt het hierna weergegeven bewijsmiddel III toe aan de door de politierechter in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen en vult de bewijsmiddelen I en II als volgt aan:
Bewijsmiddel I. (een proces-verbaal van aangifte van [aangever], geboren op [geboortedag 2] 1994) komt als volgt te luiden:
Op zondag 17 januari 2021 omstreeks 15.00 uur bevond ik mij op het Museumplein te Amsterdam. Ik was hier vanwege een inzet met de mobiele eenheid van de politie (hierna: ME), om de plaatselijke politie te ondersteunen in verband met een verboden demonstratie. Ik hoorde dat via een dakmegafoon van een politievoertuig diverse malen werd herhaald dat iedereen zich diende te verwijderen van het Museumplein te Amsterdam en dat er anders geweld zou worden gebruikt. Ik vormde samen met mijn collega’s van de ME een linie om het Museumplein te ontruimen. Ik zag dat de waterwerper in beweging kwam en vooruit reed in de richting van het Concertgebouw. Ik liep samen met mijn collega’s vanaf het Rijksmuseum in een linie in de richting van het Concertgebouw.
Ik zag op een gegeven moment dat er recht voor mij en mijn groep ongeveer een tiental mensen bij elkaar stonden. Ik zag dat deze groep hierna in beweging kwam en op de linie af kwam sprinten. Ik zag dat een van deze personen een voorwaartse trap maakte in mijn richting. Ik zette mij schrap en wist de voorwaartse trap op te vangen met mijn schild. Ik zag kort nadat de man deze voorwaartse trap gaf dat er diverse personen groepsgewijs onze linie bestormden. Ik zag dat er diverse mensen straatstenen uit de grond haalden. Ik zag dat diverse mensen stenen naar de linie van de ME gooiden. Ik heb zelf een voorwerp dat naar mijn hoofd gegooid werd kunnen ontwijken.
Bewijsmiddel II. (een proces-verbaal van bevindingen van de opsporingsambtenaar [verbalisant 1]) komt als volgt te luiden:
Op zondag 17 januari 2021 was ik, verbalisant [verbalisant 1], als compagniescommandant
binnen de ME in het kader van de demonstratie op het Museumplein te Amsterdam. Vanaf 14:10 uur is de menigte op het Museumplein op basis van een Noodbevel gevorderd zich van het Museumplein te verwijderen. Om 14:48 uur is vervolgens de volgende waarschuwing gedaan: "Hier spreekt de politie. Indien u het Museumplein niet verlaat, zal de waterwerper worden ingezet." Tijdens het uitspreken van alle genoemde vorderingen zag en hoorde ik dat de menigte hier tegen ageerde door diverse voorwerpen naar de politievoertuigen te gooien en tegen voertuigen te schoppen en te slaan. Om 14:57 uur heb ik opdracht gegeven tot inzet van de twee aanwezige waterwerpers ten doeleinde de menigte te verwijderen van het Museumplein en de samenkomst te doen stoppen. Ondertussen heb ik aan de eenheden de opdracht gegeven om het Museumplein vrij te maken van demonstranten. Hierbij heb ik meerdere keren opdracht gegeven om charges uit te voeren. Gedurende het stapsgewijs vrijmaken van het Museumplein zag ik dat de menigte ontzettend veel geweld uitoefende op mijn personeel en hun levende have, te weten hun paarden en honden. Ik zag onder andere dat mijn mensen geslagen werden, geschopt werden, dat ze geslagen werden met stokken, dat straatklinkers naar hen gegooid werden en dat zwaar knalvuurwerk naar hen gegooid werd. Verder zag ik dat de menigte diverse politievoertuigen trachtte te vernielen door er tegen aan te schoppen en te slaan of door stenen naar de voertuigen te gooien. Ook hoorde ik berichtgeving dat paarden mishandeld werden, onder andere door het slaan met een zogenaamde ploertendoder op het hoofd van een paard.
III. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1300-2021012026-9 van
20 januari 2021,in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2],
[doorgenummerde pagina’s 23 t/m 29].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 januari 2021 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
verdachte:
Er werd een paar keer omgeroepen dat iedereen het plein moest verlaten. Dat deed niemand daarom ben ik ook blijven staan. Dat ging een tijdje door met vragen en de meesten deden dat niet. Toen kwam de spuitwagen naar voren toe en die begon iedereen nat te spuiten. Toen ben ik in de groep in het midden aan de voorkant gaan staan en heb ik mensen om mij heen gezien die agressief werden en niet weg wilden gaan. Ik werd meegezogen in de sfeer, woede en frustratie. Ik had toen weg moeten lopen. Daarna ging het vrij snel. Er volgde een charge van de ME. Toen was ik even weggelopen. Toen dreef de ME de groep terug en stond ik weer in de groep. De groep ging toen naar voren en ik liep mee. In een opwelling heb ik misschien hooguit dertig seconden een vechtsituatie gestaan waarbij ik een keer getrapt heb.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaren met daaraan de bijzondere voorwaarde verbonden dat de verdachte zich forensisch ambulant laat behandelen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken, waarvan 10 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest, en met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden reclasseringscontact en ambulante behandeling.
De raadsman heeft het hof in het kader van de strafoplegging verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden en de proceshouding van de verdachte. De verdachte heeft zelf hulp gezocht voor zijn agressieproblematiek, hij heeft zichzelf gemeld bij de politie en heeft een bekennende verklaring afgelegd. Voorts is hij, als gevolg van alle media aandacht, zijn baan verloren. Tot slot heeft de verdachte geen noemenswaardige justitiële documentatie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De samenleving heeft reeds geruime tijd te kampen met (de gevolgen van) het Covid-19 virus. In dat kader is door de regering een aantal ingrijpende maatregelen genomen, ter voorkoming van verdere verspreiding van het virus, maar ook ter ontlasting van ziekenhuizen. Bij een deel van de bevolking bestaat onvrede over deze maatregelen. De verdachte heeft op 17 januari 2021 op het Museumplein te Amsterdam deelgenomen aan een aldaar verboden demonstratie tegen deze coronamaatregelen. Hij vormde een groep met andere demonstranten die -ondanks herhaalde vorderingen van de politie en de inzet van twee waterwerpers- het Museumplein niet wilden verlaten. In plaats daarvan heeft de groep de ME bestormd en daarbij veel geweld gebruikt. Vanuit de groep werden stenen en zwaar vuurwerk gegooid naar de politiemensen en politievoertuigen. Er werd geslagen en getrapt tegen politievoertuigen en politiepaarden. Verdachte heeft aan dit geweld een wezenlijke en significante bijdrage geleverd. Hij rende vanuit de groep op een ME’er af en gaf een karatetrap richting diens lichaam, die door de ME’er kon worden opgevangen met zijn schild. De gebeurtenis heeft een enorme impact op de ME’er gehad.
Voor dit buitensporige groepsgeweld tegen de politie bestaat geen enkele rechtvaardiging. In beginsel kan dan ook niet worden volstaan met oplegging van een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn proceshouding maken echter dat het hof in dit geval toch een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf zal opleggen. In dit verband is van belang dat de verdachte tijdens het geven van de karatetrap gefotografeerd is en de betreffende foto de voorpagina van diverse kranten heeft gehaald. Als gevolg van deze foto en alle media aandacht is de verdachte zijn vaste baan verloren. De verdachte heeft zichzelf, nadat hij door zijn directe omgeving geconfronteerd werd met de foto, bij de politie gemeld en heeft daar, net zoals bij de rechter-commissaris, ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep, een bekennende verklaring afgelegd. Daarnaast heeft hij vanaf het begin zijn spijt betuigd en aan het slachtoffer zijn excuses gemaakt. Voorts heeft de verdachte zelf hulp gezocht bij de huisarts voor zijn agressieproblematiek en staat hij open voor verdere hulpverlening.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en het door de verdachte zelf toegepaste geweld niettemin een hogere taakstraf rechtvaardigen dan de taakstraf die is opgelegd door de politierechter.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich laat behandelen door een forensische ambulante behandelaar in Almere of omgeving of een soortelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, ook als dit het innemen van
medicijnen inhoudt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
130 (honderddertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
65 (vijfenzestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. F.A. Hartsuiker en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 mei 2021.
mr. A.M.P. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]