Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de tweede grief in principaal appelaangevoerd dat, anders dan door de kantonrechter daarbij aangenomen, niet hij persoonlijk maar de besloten vennootschap CS 24 B.V. (hierna: CS 24) heeft te gelden als partij bij de hierna te noemen huurovereenkomst met [geïntimeerden] [appellant] heeft weliswaar deze huurovereenkomst gesloten, maar CS 24, waarvan [appellant] indirect directeur-grootaandeelhouder is, exploiteert in het gehuurde een winkel en betaalt de huur, zo heeft [appellant] gesteld. Van begin af aan is het de bedoeling geweest dat dat door een besloten vennootschap zou worden gedaan. [appellant] als privé persoon heeft geen enkele bemoeienis met het gebruik van het gehuurde. [geïntimeerden] zijn volgens [appellant] van dit alles op de hoogte. [geïntimeerden] hebben dit laatste betwist en ook verder weersproken dat CS 24 als hun wederpartij dient te worden gezien. Ook het hof zal daarvan niet uitgaan bij de beoordeling van dit geschil. De destijds beoogde besloten vennootschap is nooit opgericht vanwege onenigheid tussen [appellant] en zijn na te noemen zakenpartner. Dat [appellant] later meerdere B.V.’s het gehuurde heeft laten gebruiken dan wel de huur heeft laten betalen, waaronder sinds juli 2019 CS 24 B.V., doet deze B.V’s nog niet tot contractspartij worden. Feiten of omstandigheden op grond waarvan dat wel het geval zou zijn, zijn niet naar voren gekomen. Ook het hof gaat daarom ervan uit dat [appellant] als huurder heeft te gelden. De tweede grief in principaal appel faalt in zoverre. Voor zover met deze grief is betoogd dat de opsomming van uitgangspunten door de kantonrechter onjuist is, zal met het ter zake aangevoerde rekening worden gehouden in de opsomming hierna. Het verder bij deze grief naar voren gebrachte zal worden betrokken bij de nadere behandeling van de zaak.
de eerste grief in incidenteel appelhebben zij aangevoerd dat de opsomming onvolledig is. Deze grief faalt, omdat het de kantonrechter vrij stond alleen die feiten te vermelden die dragend zijn voor de motivering van de beslissing. Ook hier zal met de desbetreffende stellingen bij de nadere behandeling van de zaak rekening worden gehouden.
3.De beoordeling
de derde grief in principaal appelheeft [appellant] zich gekeerd tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] geen beroep meer toekomt op de betalingsregeling betreffende de periode tot en met mei 2020 zoals verwoord in het e-mailbericht dat hierboven onder 2.3 sub j is weergegeven. [appellant] stelt dat hij met zijn betaling van de helft van de huur over de maand mei 2020 deze betalingsregeling finaal heeft gemaakt. De daarbij gemaakte afspraak dat de schuld van [appellant] van € 33.077,37 renteloos mocht blijven openstaan is volgens [appellant] nog steeds van kracht. [geïntimeerden] hebben hiertegen ingebracht dat [appellant] niet mocht verwachten dat hij de huur van de periode vóór maart 2020 eindeloos mocht opschorten en hebben het tijdelijke karakter van de betalingsregeling benadrukt.
de tweede grief in principaal appelis beoogd te betogen dat ervan moet worden uitgegaan dat nadien nog een betalingsregeling is gesloten overweegt het hof dat in het licht van de voorafgaande correspondentie tussen partijen uit het niet meer reageren van [geïntimeerden] op het laatste voorstel van [appellant] niet kan worden afgeleid dat [geïntimeerden] met dit voorstel akkoord waren. [appellant] wordt dan ook niet gevolgd in deze conclusie.
de vierde grief in principaal appel, waarbij daarop kennelijk opnieuw wordt aangestuurd, geen relevantie. Ook deze grief faalt.
de eerste grief in principaal appelresteert. [appellant] heeft hierbij gewezen op de criteria voor toewijzing van een geldvordering in kort geding. Het hof overweegt dat in algemene zin geldt dat de in kort geding beslissende rechter zich heeft te richten naar de waarschijnlijke uitkomst van de bodemprocedure. In deze zaak geldt daarbij in het bijzonder nog het volgende. Met betrekking tot een voorziening in kort geding bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom moet door de rechter terughoudendheid worden betracht en moeten dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is. De rechter zal niet alleen dienen te onderzoeken of de vordering van eiser voldoende aannemelijk is, maar ook – kort gezegd – of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede (als een van de voor toewijsbaarheid in aanmerking te nemen factoren) het restitutierisico zal hebben te betrekken. Voorts gaat het er hier om of ook in hoger beroep nog een spoedeisend belang bestaat.
de tweede grief in incidenteel appelis de afwijzing van het gevorderde bedrag van € 1.235,99 aangevochten. Blijkens het bestreden vonnis hebben [geïntimeerden] in eerste aanleg gesteld dat dit (een deel van) de huur betreft voor de maand december 2019. In hoger beroep is gesteld dat dit bedrag restanthuur van de maand januari 2020 betreft. Nu [appellant] de verschuldigdheid van dit specifieke bedrag heeft weersproken en [geïntimeerden] deze post slechts nog hebben toegelicht met de opmerking dat hun oude boekhouder de huurfacturen altijd de omschrijving ‘abonnementsfactuur’ meegaf, oordeelt ook het hof, in navolging van de kantonrechter, dat zonder nader onderzoek naar de feiten, waarvoor in dit kort geding geen plaats is, dit bedrag niet toewijsbaar is. De grief faalt.
de derde grief in incidenteel appel, waarbij [geïntimeerden] zich richten tegen de kwalificatie van de coronapandemie als een onvoorziene omstandigheid, hebben [geïntimeerden] gezien de uitkomst van het principale appel geen belang. Deze grief zal daarom niet nader worden besproken.
de vierde grief in incidenteel appelertegen gekeerd dat de vordering tot ontruiming slechts voorwaardelijk is toegewezen door de kantonrechter. [appellant] heeft tijdig aan de betalingsveroordeling voldaan, waardoor de ontruiming inmiddels van de baan is. Omdat een groot deel van de huurachterstand al vóór het ontstaan van de coronacrisis was opgelopen en ook in eerdere jaren huurachterstanden speelden, zal in een bodemprocedure volgens [geïntimeerden] de huurovereenkomst worden ontbonden. Hierop moet worden geanticipeerd in deze procedure, aldus [geïntimeerden] Het hof is gezien alle omstandigheden van het onderhavige geval, in onderling verband en samenhang met elkaar beschouwd, echter vooralsnog niet van oordeel dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat daarop reeds nu, in kort geding, kan worden vooruitgelopen. De grief faalt.