ECLI:NL:GHAMS:2021:1315

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
23-000048-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 6 mei 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 5 januari 2021 was gewezen. De verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen in 1957 en thans gedetineerd, was beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met het verbod van de Opiumwet. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 22 april 2021, waarbij de advocaat-generaal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 maanden had geëist. De verdediging voerde aan dat er sprake was van vormverzuimen die de aanhouding van de verdachte onrechtmatig zouden maken, maar het hof verwierp dit verweer omdat het niet voldoende gemotiveerd was. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vulde de bewijsoverweging en strafmotivering aan. De verdediging had ook betoogd dat er discrepanties waren in de documentatie van het NFI-rapport, maar het hof oordeelde dat deze niet relevant waren voor de bewijsvoering. De gevangenisstraf werd als passend beschouwd, mede gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, waarbij het de hoogte van de straf in overeenstemming met de LOVS-oriëntatiepunten vond.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000048-21
datum uitspraak: 6 mei 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 5 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-321262-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1957,
adres: [adres],
thans gedetineerd in PI Zuid Oost - HvB Ter Peel Evertsoord te Evertsoord.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof zal reageren op het artikel 359a-verweer van de verdediging en de bewijsoverweging en de strafmotivering zal aanvullen.
Artikel 359a-verweer
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging betoogd dat sprake is geweest van diverse vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv), waardoor de aanhouding van de verdachte onrechtmatig zou zijn geweest.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat indien de verdediging een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, van haar mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd, aan de hand van de in het tweede lid van die bepaling vermelde factoren, wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Alleen op zodanig verweer is het hof gehouden een met redenen omklede beslissing te geven.
De raadsman heeft bepleit dat de gestelde vormverzuimen moeten leiden tot vrijspraak, maar heeft zijn betoog niet, althans onvoldoende gemotiveerd aan de hand van voornoemde factoren. Nu niet wordt voldaan aan de door de Hoge Raad gestelde criteria aan een verweer op grond van artikel 359a Sv zal het verweer reeds om die reden worden verworpen.
Daarbij merkt het hof op dat het hof ook niet ambtshalve is gestuit op onrechtmatigheden in het vooronderzoek.
Aanvulling op de bewijsoverweging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het zaaknummer in het NFI-rapport niet overeenkomt met het zaaknummer in het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen. In het NFI-rapport zou het cijfer “7” ontbreken. De verdediging heeft er verder op gewezen dat de letters in het SIN-nummer in het dossier verschillend (te weten afwisselend met hoofd- of kleine letters) zijn opgeschreven. Het hof begrijpt dit betoog zo, dat deze documenten om die reden niet voor het bewijs mogen worden gebruikt.
Het hof volgt de verdediging niet. Uit zowel het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen als het NFI-rapport volgt dat het monster met SIN-nummer [nummer], afgenomen van de bolletjes die verdachte bij zich had, cocaïne bevat. Dat de wijze waarop het SIN-nummer (in hoofd- of kleine letters) is weergegeven een relevante factor is voor deze conclusie, is niet gebleken. Verdachte heeft ook bekend dat zij cocaïne vervoerde. Het hof verwerpt het verweer en acht de bewijsmiddelen bruikbaar voor het bewijs.
Aanvulling op de strafmotivering
Anders dan de advocaat-generaal verenigt het hof zich met de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf. De hoogte van de gevangenisstraf is overeenkomstig de LOVS-oriëntatiepunten en wordt doorgaans gezien als een passende straf in een situatie als de onderhavige, waarbij ook rekening is gehouden met het feit dat de verdachte vaker onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het hof verwerpt het strafmaatverweer van de verdediging. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende gebleken dat misbruik is gemaakt van de verdachte. Het enkele feit dat haar zoon daar een brief over heeft geschreven, die de verdediging aan het hof heeft overgelegd, is daarvoor onvoldoende.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. C.J. van der Wilt en mr. M.M. Breugem, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 mei 2021.
Mr. C.J. van der Wilt en mr. N. van der Wijngaart zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.