ECLI:NL:GHAMS:2021:115

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
23-003850-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling in uitgaansgelegenheid met geslaagd beroep op noodweerexces

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Thailand in 1996, was aangeklaagd voor mishandeling van een persoon genaamd [benadeelde] op 7 april 2019 in Haarlem. De tenlastelegging omvatte zowel een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel als mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens een vechtpartij zijn broer wilde beschermen tegen een wederrechtelijke aanranding door [benadeelde]. De verdachte heeft in paniek een schop gegeven aan [benadeelde], maar het hof oordeelde dat deze actie niet kon worden gekwalificeerd als een poging tot zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, namelijk mishandeling, heeft begaan, maar dat hij niet strafbaar is vanwege extensief noodweerexces. De omstandigheden van de vechtpartij, de agressieve houding van [benadeelde] en de paniek van de verdachte hebben geleid tot de conclusie dat de verdachte niet strafbaar is voor de laatste schop die hij heeft gegeven. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet strafbaar was voor het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003850-19
datum uitspraak: 22 januari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 15 oktober 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-082283-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Thailand) op [geboortedag] 1996,
ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair,
hij op of omstreeks 7 april 2019 in de gemeente Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde], terwijl hij op de grond lang, (met kracht) een of meerma(a)l(en) op/tegen diens hoofd heeft geschopt en/of heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair,
hij op of omstreeks 7 april 2019 in de gemeente Haarlem opzettelijk een persoon, genaamd [benadeelde], heeft mishandeld door toen en daar die [benadeelde] een of meerma(a)l(en) (met kracht) op/tegen diens hoofd en/of (elders) op/tegen diens lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen, tengevolge waarvan die [benadeelde] pijn heeft ondervonden en/of letsel heeft bekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging ten aanzien van het primair tenlastegelegde

Anders dan de politierechter en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de schop die de verdachte tegen het hoofd van het slachtoffer heeft gegeven niet kan worden gekwalificeerd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit het dossier volgt niet met welke kracht deze schop is gegeven en ook overigens valt daaruit niet af te leiden welke impact de schop op het hoofd heeft gehad. Dit betekent dat de verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 april 2019 in de gemeente Haarlem opzettelijk een persoon, genaamd [benadeelde], heeft mishandeld door toen en daar die [benadeelde] tegen diens hoofd te schoppen, ten gevolge waarvan die [benadeelde] pijn heeft ondervonden en letsel heeft bekomen.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte ten aanzien van de gegeven schop op het hoofd niet strafbaar is, nu sprake is geweest van extensief noodweerexces. Tijdens het incident heeft de verdachte zijn broer in paniek willen beschermen, omdat deze werd aangevallen door [benadeelde] (hierna: [benadeelde]). Op dat moment was sprake van een noodweersituatie en was verdediging noodzakelijk. Vervolgens probeert de broer van de verdachte, samen met een portier, [benadeelde] op een later moment in bedwang te houden. Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte toen richting het hoofd van [benadeelde] heeft geschopt, terwijl de noodweersituatie niet meer bestond. Door die schop heeft de verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging weliswaar overschreden, maar de overschrijding is het onmiddellijke gevolg geweest van de hevige gemoedsbeweging (paniek), veroorzaakt door en voortdurende na de wederrechtelijke aanranding door [benadeelde] van de broer van de verdachte. Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat de verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt, omdat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie. De verdachte heeft de schop tegen het hoofd uit wraak gegeven, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Het hof stelt op grond van het dossier vast dat op 7 april 2019 omstreeks vier uur in de ochtend een vechtpartij heeft plaatsgevonden tussen meerdere personen in de tuin van club [club] te Haarlem. De broer van de verdachte heeft aangifte gedaan van mishandeling (naar later blijkt tegen [benadeelde]) en verklaart onder meer:
  • Ik hoorde gebonk op de wc deur. Ik had het idee dat de jongen dit zelf deed om naar een aanleiding om te vechten te zoeken;
  • Ik zag dat de jongen agressief reageerde op alles om hem heen. Ik zag dat hij arm gebaren maakte en ik zag dat hij op mij af kwam. Hij gaf mij een duw en ik viel door de nooddeur heen de tuin in achter club [club]. Ik viel heel hard op de grond. Ik voelde een enorme pijnschuit in mijn hoofd. Ik voelde enkele klappen op mijn lichaam, ik kreeg pijnscheuten door mijn hele lichaam. Ik zag dat er heel veel mensen om mij heen stonden en zag dat zij de jongen die mij klappen gaf van mij af probeerden te duwen. Ik zag dat mijn vriendin boven op hem lag.
  • Ik ben erg geschrokken en heb ook veel bloed op mijn trui. Mijn oorlel is ingescheurd en ik heb een wondje op mijn achterhoofd.
Het letsel van de broer van de verdachte is zichtbaar op de foto’s die bij de aangifte zijn gevoegd.
Bij deze vechtpartij in de tuin waren naast de broer van de verdachte en [benadeelde] tevens betrokken, de vriendin van de broer van de verdachte ([naam]), drie jongens (in het dossier genoemd jongen 2, 3 en 4) en de verdachte (in het dossier ook aangeduid als jongen 1). Uit de beschrijving van de beelden uit de tuin en bijbehorende foto’s van deze beelden blijkt dat jongen 3 [benadeelde] een knietje geeft, hem op zijn hoofd slaat, aan hem trekt en boven op hem (en de broer van de verdachte) valt. Ook blijkt dat [naam] aan [benadeelde] trekt, diverse malen boven op de rug van [benadeelde] gaat zitten en zij hem diverse malen slaat. De verdachte slaat [benadeelde] een aantal malen op het hoofd en geeft hem twee maal een schop, waarvan als laatste een tegen het hoofd. De rol van jongen 2 en 4 lijkt zich te hebben beperkt tot pogingen om [naam], jongen 3 en de verdachte bij [benadeelde] en de broer van de verdachte weg te houden. Het gevecht eindigt op het moment dat een portier, samen met de broer van de verdachte, [benadeelde] uiteindelijk onder controle brengt en houdt en [benadeelde] vervolgens naar buiten de club wordt geleid en aan de politie wordt overgedragen. Ook op dat moment gedraagt [benadeelde] zich nog agressief. Naar later blijkt verkeerde [benadeelde] zwaar onder invloed van alcohol en weet hij zich de volgende dag van het gehele incident niets te herinneren.
Het hof acht aannemelijk dat er sprake was van een noodweersituatie op het moment dat de verdachte zich zag geconfronteerd met de situatie waarin zijn broer, bloedend, onder [benadeelde] in de tuin lag en zij met elkaar in gevecht waren geraakt. Aldus was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [benadeelde] jegens de broer van de verdachte, waartegen verdediging geboden was. Het slaan van de verdachte en de eerste schop tegen het lichaam van die [benadeelde] door de verdachte, acht het hof in die situatie gerechtvaardigd. Dat er sprake was van een noodweersituatie, waartegen verdediging geboden was, wordt ondersteund door het feit dat ook [naam] en jongen 3 (tevergeefs) geweld op [benadeelde] uitoefenden om de broer van de verdachte/vriend van [naam] uit de greep van [benadeelde] te ontzetten. Om die redenen spreekt het hof vrij van die geweldshandelingen in het subsidiair tenlastegelegde.
De laatste schop van de verdachte tegen het hoofd van [benadeelde] – terwijl deze op dat moment al in bedwang werd gehouden door verdachtes broer en een te hulp geschoten portier – roept de vraag op of er op dat moment nog sprake was van een noodweersituatie waartegen verdediging nog steeds geboden was. Het hof neemt bij de beantwoording van die vraag de omstandigheden van het geval in aanmerking, waaronder de agressieve houding van [benadeelde] voorafgaand, tijdens en na het gevecht, de chaotische situatie in de tuin en de diverse (gerechtvaardigde, maar vergeefse) pogingen van de verdachte en anderen om de broer van de verdachte uit de greep van [benadeelde] te ontzetten en de korte tijdsspanne tussen het moment waarop [benadeelde] uiteindelijk onder controle wordt gebracht en het moment van de laatste schop. Deze omstandigheden in samenhang beschouwd leiden het hof tot het oordeel dat aannemelijk is geworden dat de verdachte de laatste schop tegen [benadeelde] hoofd gaf in een hevige, nog voortdurende gemoedsbeweging die was ontstaan door de noodweersituatie als hiervoor omschreven.
De verdachte is, gelet op het voorgaande, ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde dat ziet op de laatste schop niet strafbaar en dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen, nu de verdachte niet strafbaar is voor hetgeen bewezen is verklaard en voor het overige ten laste gelegd zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. C.J. van der Wilt en mr. R.D. van Heffen,
in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 januari 2021.
mrs. A.M.P. Geelhoed en R.D. van Heffen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]