ECLI:NL:GHAMS:2021:1143

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
23-002446-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-nakoming van de Leerplichtwet 1969

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem. De verdachte, geboren in Egypte in 1974, was aangeklaagd voor het niet nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de Leerplichtwet 1969. De tenlastelegging betrof het niet zorgen dat haar dochter, geboren in 2004, regelmatig school bezocht in de periode van 6 mei 2019 tot en met 15 mei 2019. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en het hof tot een andere beslissing kwam met betrekking tot de strafoplegging.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De kantonrechter had de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 800,00, subsidiair 16 dagen vervangende hechtenis. De advocaat-generaal had in hoger beroep een geldboete van € 800,00 gevorderd, waarvan € 500,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte, waaronder haar beperkte financiële draagkracht.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 800,00, waarvan € 500,00 voorwaardelijk, en heeft het onvoorwaardelijke deel in termijnen te betalen vastgesteld. Het hof heeft de eerdere strafbeschikking en het vonnis van de kantonrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bewezenverklaarde als strafbaar is gekwalificeerd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002446-20
datum uitspraak: 22 april 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 18 september 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-179222-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Egypte) op [geboortedag 1] 1974,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2021.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 mei 2019 tot en met 15 mei 2019 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland als degene die het gezag uitoefende over de jongere [slachtoffer], geboren op [geboortedag 2] 2004, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van deze jongere, had belast, telkens niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten [school], stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering en omdat het hof tot een andere beslissing komt ten aanzien van de strafoplegging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 6 mei 2019 tot en met 15 mei 2019 te Hoofddorp, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [slachtoffer], geboren op [geboortedag 2] 2004, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten [school], stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2, eerste lid, van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 800,00, subsidiair 16 dagen vervangende hechtenis. De kantonrechter heeft tevens besloten dat de verdachte deze geldboete in vijf termijnen van € 160,00 euro mag betalen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 800,00, waarvan € 500,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ten aanzien van de verdachte is bewezenverklaard dat zij gedurende een periode van acht dagen niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat haar dochter [geboortedag 2], als leerling van een het [school], deze school regelmatig bezocht.
De Leerplichtwet 1969 verplicht de ouder hiervoor te zorgen om op deze manier in het belang van de jongere te trachten schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten te voorkomen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 maart 2021 is zij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het gezin moet rondkomen van de Ziektewetuitkering die de echtgenoot van de verdachte ontvangt. Daarnaast heeft het gezin aanzienlijke schulden die maandelijks worden afgelost.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Vanwege de geringe draagkracht van de verdachte zal het hof bepalen dat het onvoorwaardelijke gedeelte van deze geldboete in termijnen mag worden betaald.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24a en 24c van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 2 augustus 2019 onder CJIB nummer [nummer].
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 800,00 (achthonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat het onvoorwaardelijk deel van de
geldboetemag worden voldaan in
6 (zes) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. C.J. van der Wilt en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 april 2021.