In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem. De verdachte, geboren in Egypte in 1974, was aangeklaagd voor het niet nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de Leerplichtwet 1969. De tenlastelegging betrof het niet zorgen dat haar dochter, geboren in 2004, regelmatig school bezocht in de periode van 6 mei 2019 tot en met 15 mei 2019. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en het hof tot een andere beslissing kwam met betrekking tot de strafoplegging.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De kantonrechter had de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 800,00, subsidiair 16 dagen vervangende hechtenis. De advocaat-generaal had in hoger beroep een geldboete van € 800,00 gevorderd, waarvan € 500,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte, waaronder haar beperkte financiële draagkracht.
Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 800,00, waarvan € 500,00 voorwaardelijk, en heeft het onvoorwaardelijke deel in termijnen te betalen vastgesteld. Het hof heeft de eerdere strafbeschikking en het vonnis van de kantonrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bewezenverklaarde als strafbaar is gekwalificeerd.