ECLI:NL:GHAMS:2021:1131

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
200.270.378/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en de zorgplicht van de aanbieder in relatie tot de rol van de tussenpersoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een effectenleaseovereenkomst tussen [appellante] en Dexia Nederland B.V. [appellante] was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin haar vorderingen tegen Dexia waren afgewezen. De zaak draait om de vraag of Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door een leaseovereenkomst aan te gaan met [appellante], terwijl de tussenpersoon, Spaar Select B.V., niet beschikte over de benodigde vergunning om financieel advies te geven. Het hof oordeelde dat Dexia niet in strijd met de zorgplicht heeft gehandeld, omdat [appellante] niet gerechtvaardigd mocht vertrouwen op een persoonlijk financieel advies van de tussenpersoon. Het hof concludeerde dat de cliënt die door een niet-gecertificeerde tussenpersoon werd geadviseerd, zich in een wezenlijk andere positie bevindt dan een cliënt die rechtstreeks contact heeft met een aanbieder. De vorderingen van [appellante] werden afgewezen en het hof bekrachtigde het eerdere vonnis van de kantonrechter. [appellante] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaak met zaaknummer : 200.270.378/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 6172329 / DX EXPL 17-151
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 april 2021
inzake
[appellante] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Dexia genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 27 juni 2019 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 28 maart 2019, gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en Dexia als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie (hierna: het eindvonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Op 15 december 2020 is een mondelinge behandeling gehouden, waarbij [appellante] en Dexia hun standpunten nader uiteen hebben doen zetten, [appellante] door mr. Maliepaard voornoemd en mr. S.A. Jansen, advocaat te Bleiswijk en Dexia door
mr. J. Cornegoor, advocaat te Amsterdam. Tijdens dezelfde zitting zijn ook de zaken W.M. Raijmakers/ Dexia, J.J.M. Notkamp/Dexia, G.J. Scholten/Dexia en G.J. Euverman/Dexia behandeld. De spreekaantekeningen van mrs. Maliepaard en Jansen enerzijds en mr. Cornegoor anderzijds zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het eindvonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – Dexia zal veroordelen tot betaling aan [appellante] van al hetgeen zij in het kader van de leaseovereenkomst heeft betaald minus hetgeen zij in het kader daarvan heeft ontvangen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Dexia in de kosten van beide instanties.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met ‒ uitvoerbaar bij voorraad ‒ veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten en procesverloop

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 6 december 2018 onder 2 enkele feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en binden dus ook het hof. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
( i) [appellante] heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop zij als lessee staat vermeld, met als wederpartij (een rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
1
[nummer]
22-10-1998
Gianni Romme Effect
180 mnd
f 184.404,80
(ii) Dexia heeft met betrekking tot de leaseovereenkomst na 60 maanden een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
1
23-10-2003
- € 11.767,46
Ja

3.Beoordeling

3.1.
[appellante] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd ‒ voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad ‒ voor recht te verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld wegens schending van de bijzondere zorgplicht en schending van artikel 25 Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1995 dan wel artikel 41 Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna: NR 1999) en Dexia te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ten bedrage van primair € 29.524,24 en subsidiair € 23.619,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data van de betalingen van [appellante] , alsmede Dexia te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
Dexia vordert in reconventie, voor zover in hoger beroep nog van belang, een verklaring voor recht dat Dexia ten aanzien van de tussen haar en [appellante] gesloten leaseovereenkomst aan al haar verplichtingen heeft voldaan en een verklaring voor recht dat [appellante] met het sluiten van de leaseovereenkomst niet werd blootgesteld aan het risico op een onaanvaardbare financiële last.
De kantonrechter heeft in het bestreden eindvonnis de vorderingen van [appellante] afgewezen en de vorderingen van Dexia toegewezen.
3.2
[appellante] komt met vier grieven op tegen de beslissingen in het bestreden eindvonnis alsmede de gronden waarop die berusten. Uit grief 2 volgt dat het hoger beroep ook is gericht tegen het tussenvonnis van 6 december 2018.
Orderremisier
3.3
Met grief 1 breidt [appellante] haar stellingen uit de eerste aanleg uit. Onder verwijzing naar het arrest van het hof Den Haag van 7 augustus 2018 (ECLI:NL:GHDHA: 2018:1864) betoogt zij dat Spaar Select B.V. (hierna: Spaar Select) een effectenorder van haar aan Dexia heeft doorgegeven en dat Dexia door die order te accepteren in strijd met het verbod in art. 41 NR 1999 heeft gehandeld. Spaar Select beschikte niet over de daarvoor benodigde vergunning of vrijstelling en het doorgeven van orders viel ook niet onder de vrijstelling voor het als cliëntenremisier ‘aanbrengen van cliënten’. Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1935) volgt dat de kern voor de billijkheidscorrectie ter zake van de eigen schuld van de afnemer is dat Dexia de persoon die was aangebracht door de tussenpersoon die in strijd met de vergunningplicht/vrijstelling handelde, niet als cliënt had mogen accepteren. Dat maakt duidelijk dat die weigeringsplicht en billijkheidscorrectie al gelden doordat de tussenpersoon een effectenorder doorgaf. Dat is dus van invloed op de door Dexia te vergoeden schade nu dat daardoor 100% moet zijn, aldus nog steeds [appellante] .
3.4
Het betoog van [appellante] faalt. Het hof is van oordeel dat de cliënt die door een tussenpersoon die niet over een vergunning beschikte, is geadviseerd een effectenleaseovereenkomst aan te gaan zich in een wezenlijk andere positie bevindt dan een cliënt die (zonder door een tussenpersoon te zijn geadviseerd) zijn effectenorder heeft opgegeven aan een tussenpersoon die niet over een vergunning/vrijstelling voor het doorgeven van effectenorders beschikte. Dat volgt ook uit het door [appellante] genoemde arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018. Onder verwijzing naar zijn arrest van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012) overweegt de Hoge Raad in dat arrest dat de aanbieder van een effectenleaseproduct in strijd met het verbod van art. 41 NR 1999 handelt indien, voorafgaand aan de totstandkoming van de leaseovereenkomst met de afnemer, een niet over een vergunning beschikkende cliëntenremisier tevens als financieel adviseur is opgetreden en de aanbieder hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn (rov. 3.4.2). Deze onrechtmatigheidsgrond is des te ernstiger omdat uit het arrest van de Hoge Raad van 6 september 2013 (ECLI:NL:HR:2013:CA1725) volgt dat op degene die als beleggingsadviseur optreedt, een bijzondere zorgplicht rust tegenover de cliënt, mede ter bescherming van deze tegen het gevaar van een gebrek aan kunde en inzicht of van lichtvaardigheid. De cliënt mag in beginsel ervan uitgaan dat de dienstverlener die zorgplicht jegens haar naleeft. Hieruit volgt dat de cliënt bij een door de dienstverlener geadviseerde constructie minder snel bedacht hoeft te zijn op, en zich minder snel eigener beweging behoeft te verdiepen in, niet vermelde risico’s dan degene die zich wendt tot een aanbieder van een effectenleaseproduct (rov. 3.4.3). Indien een aanbieder bij de totstandkoming van de leaseovereenkomst niet alleen zijn waarschuwings- en onderzoeksplicht heeft geschonden, maar de overeenkomst bovendien heeft gesloten terwijl zij wist of behoorde te weten dat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, de afnemer heeft geadviseerd, moet deze laatste omstandigheid hem zwaar worden aangerekend (rov. 3.4.4). Gelet op de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten en de in 3.4.3 en 3.4.4 van het arrest van de Hoge Raad vermelde omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat het product, door tussenkomst en op advies van een cliëntenremisier die deze werkzaamheden niet had mogen verrichten zolang zij niet over een vergunning beschikte, aan het beleggend publiek is aangeboden, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van de aanbieder geheel in stand blijft, zowel wat betreft een eventuele restschuld als wat de door de particuliere belegger reeds betaalde rente, aflossing en kosten aangaat, ook als de mogelijke financiële gevolgen van de leaseovereenkomst geen onaanvaardbaar zware last voor de afnemer vormden. De kern van het arrest van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012) is de omstandigheid dat art. 41 NR 1999 Dexia verbood om een leaseovereenkomst met een afnemer aan te gaan indien zij wist of behoorde te weten dat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning tevens als financieel adviseur is opgetreden. In zo’n geval staat niet voorop dat Dexia ten aanzien van de hier bedoelde afnemer tekortschoot in haar waarschuwings- en onderzoeksplicht maar dat zij contracteerde in weerwil van een wettelijk verbod dat juist ertoe strekt om de afnemer te beschermen tegen het aangaan van een beleggingsovereenkomst na advies door een adviseur zonder de benodigde vergunning. Het is deze laatste omstandigheid die Dexia bij de toepassing van art. 6:101 BW zwaar moet worden aangerekend (rov. 3.6.4).
3.5
Dat de effectenleaseovereenkomst niet alleen met schending van de precontractuele waarschuwings- en onderzoeksplicht van Dexia tot stand is gekomen, maar ook met schending van art. 41 NR 1999 betekent op zichzelf niet dat de schadeverdeling dient af te wijken van het hofmodel. De billijkheidscorrectie vindt haar grond in de omstandigheid dat de cliënt bij een door de tussenpersoon geadviseerde constructie minder snel bedacht hoeft te zijn op, en zich minder snel eigener beweging behoeft te verdiepen in, niet vermelde risico’s dan degene die zich wendt tot een aanbieder van een effectenleaseproduct. De schending door Dexia van art. 41 NR 1999 is dan relevant, omdat het daarin vervatte verbod er juist toe strekt om de afnemer te beschermen tegen het aangaan van een effectenleaseovereenkomst na advies door een adviseur zonder de benodigde vergunning. Door het enkele doorgeven van een order wordt de cliënt niet geadviseerd een effectenleaseovereenkomst aan te gaan. Voor hem geldt dus niet dat zij minder snel bedacht hoeft te zijn op, en zich minder snel eigener beweging behoeft te verdiepen in niet vermelde risico’s. Zij bevindt zich in een positie die vergelijkbaar is met degene die zich wendt tot een aanbieder van een effectenleaseproduct.
3.6
Uit het voorgaande volgt dat in het midden kan blijven of het inzenden van het aanvraagformulier voor het sluiten van een effectenleaseovereenkomst moet worden gekwalificeerd als ‘het doorgeven van een order’. De grief faalt.
Bewijslastverdeling
3.7
Met grief 2 stelt [appellante] dat de kantonrechter in rov. 5.12 van het tussenvonnis van 6 december 2018 ten onrechte heeft geoordeeld dat geen grond aanwezig is voor een bijzondere bewijslastverdeling. [appellante] meent dat er voldoende reden is om een bewijsvermoeden aan te nemen dat zij door de medewerker van Spaar Select een financieel advies heeft gekregen en dat Dexia daarvan wist.
3.8
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat er geen grond aanwezig is voor een bijzondere bewijslastverdeling. Nu [appellante] een beroep doet op de billijkheidsgronden als bedoeld in art. 6:101 BW berust de bewijslast ten aanzien van de feiten en omstandigheden waaruit die gronden moeten blijken bij [appellante] , hetgeen ook redelijk is aangezien het gegevens betreft die zich voornamelijk in haar privésfeer bevinden of zich hebben bevonden. Mogelijke bewijsproblemen als gevolg van het feit dat [appellante] meer dan 16 jaar na het aangaan van de effectenlease-overeenkomst Dexia in rechte heeft betrokken komen voor haar rekening en risico.
Advisering
3.9
Met grief 3 betwist [appellante] het oordeel van de kantonrechter in rov. 2.7 van het bestreden eindvonnis, dat de vraag of sprake is geweest van een door de tussenpersoon gegeven persoonlijk financieel advies aan [appellante] ontkennend moet worden beantwoord.
3.1
[appellante] stelt dat zij wel degelijk persoonlijk financieel is geadviseerd door (een medewerker van) Spaar Select. Zij is in 1998 benaderd door mevrouw [X] (hierna: [X] ), een telemarketeer die voor Spaar Select werkte. [appellante] stelt dat het werk van [X] eruit bestond dat zij mensen diende te enthousiasmeren voor een persoonlijk financieel advies door een medewerker van Spaar Select. Dat gebeurde onder andere door vragen te stellen aan de hand van een lijst met instructies. Zo was een van de standaard vragen bijvoorbeeld of de betreffende particulier over een eigen woning beschikte, teneinde te bepalen of er overwaarde aanwezig was waarmee kon worden geïnvesteerd in een aandelenleaseproduct. In dit gesprek werden reeds vragen gesteld over de financiële situatie van [appellante] . Nadat [appellante] had aangegeven dat zij geïnteresseerd was in een financieel advies door Spaar Select heeft de heer [Y] (hierna: [Y] ) van Spaar Select contact met haar opgenomen. De afspraakbevestiging van 2 september 1998 (productie 19 bij memorie van grieven) luidt als volgt:

Hartelijk dank voor uw interesse in de spaarvormen van Spaar Select.
Spaar Select is een gespecialiseerd en landelijk werkend erkend adviesbureau op het gebied van financiële dienstverlening. Met behulp van de adviseurs van Spaar Select wordt u wegwijs gemaakt in de wereld van belastingvrij sparen, lijfrentes, bedrijfsparen, spaarleasen en hypoleasen.
Zo kunt u alle spaarvormen met elkaar vergelijken, zodat u een afgewogen keuze kunt maken. Reeds vele duizenden tevreden spaarders zijn u inmiddels voorgegaan.
Tenslotte bevestig ik hierbij onze afspraak (…). Ik zal u dan nader informeren over de interessante spaarproducten die door de diverse verzekeraars worden aangeboden.”
[Y] heeft [appellante] tijdens het gesprek geënthousiasmeerd voor het product Gianni Romme Effect. Hij heeft haar gevraagd naar haar financiële situatie, de hoogte van haar inkomen, de hoogte van haar spaargeld, de hoogte van haar overwaarde en hij heeft navraag gedaan naar haar financiële doelstellingen voor de toekomst. Hij heeft een prognose verstrekt van het product en hij heeft handgeschreven aantekeningen gemaakt bij het doen van zijn uitleg over de werking van het product waarin hij de potentiële opbrengst heeft voorgerekend. Ook de aandelen die in het product zitten zijn besproken (zie memorie van grieven onder 113 e.v.).
Om de potentiële klant te overtuigen werd een Persoonlijk Financieel Plan opgesteld voorafgaande aan de afspraak, welk plan helaas niet bewaard is gebleven. Wat [appellante] zich goed kan herinneren is dat zowel de telemarketeer als [Y] hamerden op het feit dat [appellante] een groot bedrag op de bank had staan waar niks mee gedaan werd. Van meet af aan was het de insteek van Spaar Select om hier iets mee te doen, vandaar ook alle vragen die werden gesteld over het werk, spaarloonregeling en eigen woning. [appellante] wilde in de nabije toekomst graag een mooie woning kopen waar zij haar geld voor wilde gebruiken. [Y] heeft een aparte afspraak gemaakt ter ondertekening van het contract. Tijdens deze afspraak heeft [appellante] samen met hem het contract doorgenomen. Hierbij zijn de nodige vragen gesteld door [appellante] over risico's aan het product in combinatie met het risico voor haar doordat zij haar spaargeld zou gaan gebruiken voor het contract. Het enige doel van [appellante] was om haar spaargeld te gebruiken voor de aankoop van een eigen woning, hetgeen als alleenstaande niet altijd even eenvoudig is. Deze vragen van [appellante] zijn beantwoord tijdens het doornemen van het contract én zijn beantwoord conform de gebruikte prognoses en het Persoonlijke Financiële Plan. Een lager rendement behalen was geen probleem, echter de inleg kwijt raken en een schuld overhouden was nooit de bedoeling geweest noch is zij hier over geïnformeerd (zie Inleidende dagvaarding, onder Feiten eiser 7), aldus [appellante]
3.11
Het hof is van oordeel dat een persoon die telefonisch wordt benaderd door een telemarketeer die voor Spaar Select optreedt en die erin toestemt dat een medewerker van Spaar Select hem thuis bezoekt, zich in een wezenlijk andere positie bevindt dan iemand die zich wendt tot een beleggingsadviseur voor het verkrijgen van een op zijn specifieke situatie toegesneden advies. Het is een feit van algemene bekendheid dat telefonische benaderingen als hier aan de orde, zijn gericht op het verkopen van producten en dat met het oog daarop een bezoekafspraak wordt gemaakt. De vraag die dan voorligt, is of [appellante] op grond van de omstandigheden die zij aanvoert er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [Y] geen medewerker van Spaar Select was die haar een specifiek effectenleaseproduct van Dexia wilde verkopen, maar een deskundig beleggingsadviseur die uitsluitend haar belangen behartigde en haar kosteloos een onafhankelijk, op haar specifieke situatie toegesneden beleggingsadvies zou geven, kortom dat sprake was van een adviesrelatie.
3.12
Uit hetgeen [appellante] stelt volgt dat [Y] alleen informatie heeft verstrekt over de effectenleaseproduct Gianni Romme Effect van Dexia. [Y] heeft [appellante] geen beredeneerde aanbeveling gedaan. [appellante] stelt immers niet dat [Y] heeft onderbouwd waarom, gezien de bestemming van haar spaargeld, ‘het kopen van een mooie woning’, het product Gianni Romme Effect geschikter voor haar was dan andere beleggings- en spaarvormen/producten. De brief van [Y] , waarnaar [appellante] verwijst, biedt geen grond voor het vertrouwen dat zij een onafhankelijk advies zou krijgen. [Y] schrijft dat [appellante] wegwijs zal worden gemaakt in de wereld van, kort gezegd, de verschillende spaarvormen, zodat zij alle spaarvormen met elkaar kan vergelijken en een afgewogen keuze kan maken. [Y] heeft echter, zo volgt uit hetgeen [appellante] stelt, alleen informatie verstrekt over het product Gianni Romme Effect. De door mr. Maliepaard bij e-mail van 10 december 2019 aan [Y] voorgelegde vragen (productie 22 bij memorie van grieven) betreffen algemene vragen en zien niet op zijn gesprek met [appellante] . De (gedeeltelijke) beantwoording van die vragen, 21 jaar nadat [Y] met [appellante] heeft gesproken, geeft geen enkele inhoudelijke informatie over zijn gesprek met [appellante] . Hetgeen [appellante] verder nog aanvoert, wijst er ook op dat [Y] het kant en klare product Gianni Rommel Effect aan haar wilde verkopen. [appellante] moest dat redelijkerwijs begrijpen. Het incidentele gebruik van de woorden advies en/of adviseur maakt dat niet anders.
3.13
Uit het voorgaande volgt dat de vraag of [appellante] op grond van de omstandigheden die zij aanvoert er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat Prinsen een op haar persoonlijke situatie toegesneden beleggingsadvies zou geven, ontkennend moet worden beantwoord. De grief faalt.
3.14
Grief 4 bouwt voort op de voorgaande grieven en moet hun lot delen.
Slotsom
3.15
De grieven falen en de bestreden vonnissen moeten worden bekrachtigd. Het bewijsaanbod van [appellante] zal worden gepasseerd nu zij geen voldoende concrete feiten stelt die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden leiden. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden vonnissen;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Dexia gevallen en begroot die kosten op € 741 aan verschotten en € 4.326 voor salaris en € 163 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, M.P. van Achterberg en G.C.C. Lewin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 april 2021.