In deze zaak gaat het om een tuchtrechtelijke klacht tegen een kandidaat-notaris, ingediend door klaagster, die zich benadeeld voelt door het handelen van de kandidaat-notaris in de afwikkeling van de nalatenschap van erflater, die op 7 november 2009 is overleden. De kandidaat-notaris heeft op 19 augustus 2020 een beroepschrift ingediend tegen een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat, die op 22 juli 2020 had geoordeeld dat de kandidaat-notaris zijn informatieplicht had geschonden door de erfgenamen niet tijdig te informeren over hun rechten en de status van de nalatenschap. Klaagster heeft pas in december 2017 vernomen dat zij erfgenaam was, terwijl de kandidaat-notaris al sinds 2009 als executeur was benoemd. De kandidaat-notaris heeft erkend dat hij klaagster niet adequaat heeft geïnformeerd en dat de afhandeling van de nalatenschap niet goed is verlopen. Het hof heeft de klacht op onderdelen gegrond verklaard en de kandidaat-notaris een ontzegging van de waarnemingsbevoegdheid voor de duur van vier maanden opgelegd. Het hof heeft echter ook geoordeeld dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht voor de periode waarin de kandidaat-notaris niet werkzaam was binnen het notariaat. De beslissing van de kamer is gedeeltelijk vernietigd, en de kandidaat-notaris is veroordeeld tot betaling van griffierechten en proceskosten.