ECLI:NL:GHAMS:2021:1084

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
23-001990-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake brandstichting en andere strafbare feiten door een jeugdige verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 september 2020. De verdachte, geboren in Marokko in 1997, was aangeklaagd voor meerdere strafbare feiten, waaronder brandstichting en belediging van een ambtenaar. De tenlastelegging omvatte onder andere brandstichting op 12 en 15 april 2020 in Amsterdam, waarbij open vuur in aanraking werd gebracht met afvalbakken en een parasol van een restaurant, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. Daarnaast was de verdachte beschuldigd van belediging van een politieambtenaar en diefstal van flessen champagne in Alkmaar. Tijdens de zitting in hoger beroep op 1 april 2021 heeft de raadsman vrijspraak bepleit voor bepaalde feiten, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte voor de brandstichting bij het restaurant en de afvalbakken schuldig was. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot jeugddetentie en een maatregel betreffende zijn gedrag. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte en de adviezen van deskundigen. De verdachte is veroordeeld tot 113 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorlopige hechtenis, en een voorwaardelijke taakstraf. Het hof heeft de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige niet langer noodzakelijk geacht, gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001990-20
datum uitspraak: 15 april 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 september 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-104265-20 (A) en 15-049306-20 (B) en 15-067017-20 (C) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1997,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A:
1.
hij op of omstreeks 12 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een of meer afvalbakken, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een of meer afvalbakken geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een in de nabijheid van die afvalbakken staande vuilnis en/of aldaar staande reclameborden en/of de [restaurant 1] (vestiging [adres 2]), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 15 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met
- een of meer parasols en/of (houten) banken en/of terrastafels (te weten van [restaurant 2], locatie [adres 3] en/of coffeeshop [coffeeshop], locatie [adres 4]) en/of
- een of meer plantenbakken (te weten van [hotel]) en/of
kliko's en/of containers en/of een stapel papier, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan voornoemde goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een in de nabijheid van die parasol(s) staande (andere) parasols en/of aldaar staande (houten) banken en/of terrastafels en/of andere goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Zaak B:
hij op of omstreeks 16 december 2019 te Heerhugowaard, een goed te weten een fiets (Sparta bPick-up classic) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Zaak C:
1.
hij op of omstreeks 14 maart 2020 te Alkmaar opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1], brigadier van politie Eenheid Noord-Holland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "Flikker", "Kankerlijers" en/of "Kankerhomo's", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 22 februari 2020 te Alkmaar flessen Champagne (merk: Moët Chandon), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de [winkel] (vestiging: [adres 5]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring, de kwalificatie alsmede de straftoemeting komt dan de rechtbank.

Bespreking bewijsverweer

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het hof verzocht zijn cliënt bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs vrij te spreken van de aan hem in zaak A onder feit 2 ten laste gelegde brandstichting bij Coffeeshop [coffeeshop], [hotel], alsmede van het in brand steken van kliko’s, containers en een stapel papier.
Partiële vrijspraak feit 2
Het hof acht op grond van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde onder feit 2 – met uitzondering van de brandstichting bij [restaurant 2] - heeft begaan. In zoverre wordt de verdachte vrijgesproken van het hem onder feit 2 ten laste gelegde. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
[restaurant 2]
Verdachte heeft bekend dat hij degene is geweest die de parasol van [restaurant 2] in brand heeft gestoken. Op grond van de bekennende verklaring, de aangifte en de camerabeelden kan deze brandstichting dan ook worden bewezen.
[hotel] en Coffeeshop [coffeeshop]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft camerabeelden bekeken die gerelateerd zijn aan de brandstichting bij het [hotel], en heeft de verdachte – die door deze verbalisant diezelfde dag ook is verhoord als verdachte van brandstichting – op deze beelden herkend. Het hof stelt – na het bekijken van deze beelden tijdens het onderzoek op de terechtzitting – vast dat de camerabeelden van onvoldoende kwaliteit zijn om een herkenning op te baseren. Ook relateert de verbalisant dat zij de verdachte onder andere herkende aan de zwarte muts met logo op de voorkant. Op de genoemde beelden, zoals getoond ter terechtzitting in hoger beroep, is echter niet zichtbaar of de persoon al dan niet een muts of hoofddeksel draagt. De herkenning van de verdachte op deze beelden acht het hof niet bruikbaar.
Het hof stelt vast dat zich in het procesdossier een aantal prints van camerabeelden van de brandstichting bij coffeeshop [coffeeshop] bevinden. Het hof is van oordeel dat deze prints van onvoldoende kwaliteit zijn om op basis daarvan tot een betrouwbare herkenning te komen. De bijbehorende camerabeelden maken geen onderdeel uit van het dossier.
Het hof komt tot het oordeel dat de verdachte, bij gebrek aan ander wettig en overtuigend bewijs, van deze brandstichtingen dient worden vrijgesproken.
De kliko, de container en de stapel papier
De rechtbank heeft om tot een bewezenverklaring te komen van de overige tenlastegelegde brandstichtingen gebruik gemaakt van zogenaamd “schakelbewijs”. Van schakelbewijs is sprake wanneer de rechter het bewijs van het tenlastegelegde strafbare feit mede aanneemt op grond van specifieke en kenmerkende gelijkenissen met een ander, soortgelijk strafbaar feit dat de verdachte heeft begaan. Het kan in de bewijsconstructie worden toegepast wanneer de respectieve feitelijke gang van zaken die aan de feiten ten grondslag ligt op essentiële punten zulke belangrijke overeenkomsten met elkaar vertoont, dat ook zonder dat ten aanzien van in dit geval de kliko, de container en de stapel papier afzonderlijk bewijs aanwezig is, het bewijs daarvoor redengevend kan worden afgeleid uit de hoge mate van overeenkomst met (het) andere feit(en). Nu de verdachte echter wordt vrijgesproken van de brandstichtingen bij het [hotel] en Coffeeshop [coffeeshop] en de bewezenverklaring van de brandstichting bij [restaurant 2] daarmee op zichzelf komt te staan, kan niet gesproken worden van een dergelijk patroon zodat de verdachte ook hiervan wordt vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B en in zaak C onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op 12 april 2020 te Amsterdam, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met afvalbakken, ten gevolge waarvan die afvalbakken zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor in de nabijheid van die afvalbakken staand vuilnis en een aldaar staand reclamebord te duchten was.
2.
hij op 15 april 2020 te Amsterdam, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een parasol van [restaurant 2], locatie [adres 3], ten gevolge waarvan voornoemd goed gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor een in de nabijheid van die parasol staande andere parasol en houten terrastafels, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Zaak B:
hij op of omstreeks 16 december 2019 te Heerhugowaard, een fiets (Sparta Pick-up classic) heeft verworven en overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Zaak met parketnummer C:
1.
hij op 14 maart 2020 te Alkmaar, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1], brigadier van politie Eenheid Noord-Holland, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Flikker", "Kankerlijers" en "Kankerhomo's".
2.
hij op 22 februari 2020 te Alkmaar, flessen Champagne (merk: Moët Chandon), toebehorende, aan de [winkel] (vestiging: [adres 5]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B en in zaak C onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B en in zaak C onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
opzetheling.
Het in zaak C onder 1 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het in zaak C onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B en in zaak C onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2, zaak B en zaak C onder 1 en 2 bewezenverklaarde, met toepassing van het jeugdstrafrecht, veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 113 dagen, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis. Verder heeft de rechtbank aan de verdachte een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van twaalf maanden opgelegd, bestaande uit een programma met een tiental onderdelen, subsidiair twaalf maanden jeugddetentie. Deze maatregel is dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, voor de door de rechtbank bewezen verklaarde feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 113 dagen, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis, alsmede tot een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van twaalf maanden bestaande uit het programma zoals door de rechtbank in eerste aanleg opgelegd, met uitzondering van de onderdelen meewerken aan ITB harde kern en het stellen onder elektronisch toezicht in het kader van het locatiegebod, subsidiair twaalf maanden jeugddetentie. De advocaat-generaal heeft het hof verzocht, gelijk de rechtbank, de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om, onder toepassing van het jeugdstrafrecht, aan de verdachte een jeugddetentie op te leggen gelijk aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, af te zien van het opleggen van een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige en te volstaan met het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met een proeftijd en aan deze proeftijd gekoppelde bijzondere voorwaarden. Wat betreft de op te leggen bijzondere voorwaarden kan, aldus de raadsman, aansluiting worden gezocht bij het advies van de Reclassering Nederland van 20 augustus 2020, met uitzondering van de voorwaarden met betrekking tot het meewerken aan ITB harde kern, het middelengebruik, het meewerken aan het locatiegebod, alsmede het meewerken met een coach van Spirit. De verdachte heeft laten zien dat hij op het goede pad is, hetgeen ook blijkt uit het evaluatieverslag van [naam 1], werkzaam als jeugdreclasseerder bij William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, van 30 maart 2021. De verdachte heeft nog wel baat bij de overige voorwaarden, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in slechts enkele maanden tijd schuldig gemaakt aan een scala aan strafbare feiten. De verdachte heeft zich – binnen enkele dagen – tweemaal schuldig gemaakt aan brandstichting; te weten van een afvalbak van [restaurant 1] en van een parasol van [restaurant 2]. Brandstichting is een bijzonder gevaarzettend en daarmee ernstig feit. De verdachte heeft verklaard dat hij deze branden uit frustratie en onder invloed van lachgas heeft gesticht. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van het gevaar dat brandstichting met zich meebrengt, noch van de schade en overlast die de slachtoffers hiervan ondervinden. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een fiets, belediging van een politieambtenaar in functie en aan een winkeldiefstal.
Het hof heeft kennisgenomen van de volgende rapportages die over de persoon van de verdachte en zijn omstandigheden zijn opgemaakt: een psychologisch onderzoek Pro Justitia van dr. [naam 2], GZ-psycholoog van 14 juli 2020, een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van dr. [naam 3], psychiater van 13 juli 2020, alsmede een reclasseringsadvies van [naam 4], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, van 20 augustus 2020.
De psycholoog komt in haar rapportage tot de conclusie dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken die optreedt in het kader van beperkingen in het intellectueel functioneren in het grensgebied tussen moeilijk lerend niveau van intellectueel functioneren en zwakbegaafdheid, welke stoornis de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde ten dele bepaalde. Daarom adviseert de psycholoog het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De psycholoog adviseert, met toepassing van het jeugdstrafrecht, een behandeling die gestalte dient te krijgen binnen het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel.
De psychiater komt in zijn rapportage tot conclusie dat de verdachte lijdt aan een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken, een licht verstandelijke beperking en een (matige) stoornis in het gebruik van cannabis, welke stoornis de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde en adviseert het ten laste gelegde verminderd aan de verdachte toe te rekenen. De psychiater adviseert evenals de psycholoog met toepassing van het jeugdstrafrecht aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen.
De Reclassering Nederland heeft zich in haar advies aangesloten bij de bevindingen van de psycholoog en psychiater en adviseert aan de verdachte met toepassing van het jeugdstrafrecht een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen met de volgende onderdelen: begeleiding door de jeugdreclassering, ITB harde kern aanpak, meewerken met een coach van Spirit, meewerken aan een So Cool training, meewerken aan ambulante behandeling, meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan vinden en behouden van dagbesteding in de vorm van een opleiding en/of werkplek, meewerken aan een interventie gericht op het verminderen van het middelengebruik, alsmede het zich houden aan locatiegebod en elektronisch toezicht hierop.
Gelet op de conclusies van de psycholoog en de psychiater zal het hof de verdachte de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate toe rekenen.
Het hof stelt vast dat de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten meerderjarig was. Uitgangspunt is dat op een verdachte die ten tijde van het strafbare feiten meerderjarig is, het meerderjarigenstrafrecht wordt toegepast, tenzij het hof in bijzondere omstandigheden aanleiding ziet daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiertoe kan het hof beslissen op grond van de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Met in achtneming van de adviezen van de psycholoog, de psychiater en de reclassering zal het hof, gezien de persoon van de verdachte, evenals de rechtbank, het jeugdstrafrecht toepassen.
Het hof stelt vast dat de rechtbank de bij vonnis van 9 september 2020 opgelegde maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige dadelijk uitvoerbaar heeft verklaard. In zijn uitvoerige evaluatieverslag van 30 maart 2021 heeft eerder genoemde reclasseringswerker [naam 1], belast met de uitvoering en begeleiding van deze maatregel, het verloop tot nog toe beschreven. In aanvulling hierop heeft [naam 1] ter terechtzitting verklaard dat hij een verandering van houding bij de verdachte heeft gezien; de verdachte toont zich gemotiveerd wat van zijn leven te maken en heeft daadwerkelijk stappen gezet richting volwassenheid. Het meest intensieve onderdeel van het programma, het ITB Harde Kern traject is recent afgerond, de verdachte heeft verder een Time of Your Life traject doorlopen, is gemotiveerd om te werken en heeft zijn schulden grotendeels afgelost.
Het hof is van oordeel dat het opleggen van een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige thans niet langer noodzakelijk is, gelet op de voortgang die de verdachte het afgelopen half jaar heeft geboekt. Bij de huidige stand van zaken is het hof anders dan de advocaat-generaal en met de raadsman van oordeel dat naast het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het ondergane voorarrest kan worden volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke taakstraf met algemene en bijzondere voorwaarden, om veilig te stellen dat de verdachte voortgaat op de door hem ingeslagen weg
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen reden tot het opleggen van bijzondere voorwaarden die zien op het meewerken aan ambulante behandeling, schuldhulpverlening, het beperken van het middelengebruik en het zich houden aan een locatiegebod.
Het hof heeft meegewogen dat aan de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 maart 2021 eerder onherroepelijk een strafbeschikking is opgelegd ter zake van een bedreiging en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het ondergane voorarrest alsmede een geheel voorwaardelijke taakstraf met algemene en bijzondere voorwaarden van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 63, 77a, 77c, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 157, 266, 267, 310 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-104265-20 (A) onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-049306-20 (B) en in de zaak met parketnummer 15-067017-20 (C) onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-104265-20 (A) onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-049306-20 (B) en in de zaak met parketnummer 15-067017-20 (C) onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 1 (één) jaar ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde meewerkt aan begeleiding door de Jeugdreclassering (William Schrikker);
- de veroordeelde meewerkt met een coach vanuit Levvel;
- de veroordeelde meewerkt aan een So-Cool training;
- de veroordeelde meewerkt aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Het verblijft duurt de volledige proeftijd, of zoveel korter als de Jeugdreclassering dat noodzakelijk vindt;
- de veroordeelde een dagbesteding heeft in de vorm van een opleiding en/of een werkplek.
Geeft opdracht aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
113 (honderddertien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. A.M. Kengen en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 april 2021.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]