Uitspraak
mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, kantoorhoudende te Wassenaar, thans zonder advocaat.
mr. M.C. Schepel, kantoorhoudende te Den Haag.
1.Het verloop van het geding
- [A] met [A] ;
- [B] met [B] ;
- [C] met [C] ;
- [D] met [D] ;
- [E] met [E] ;
- [C] , [D] en [E] tezamen met [C] c.s.
(…) of later ivm Corona”. Onder ‘eis’ staat in de dagvaarding: “
Op de dienende dag zullen door appellant haar grieven en nader aan te voeren gronden worden ingediend. Tevens zal appellant dan haar eisen kenbaar maken.”.
doorbreking van het rechtsmiddelenverbod wegens schending van fundamentele rechtsbeginselen in eerste aanleg”.
2.De gronden van de beslissing
(…) of later ivm Corona”.
(…) tussen appellante als eiser en geïntimeerde als gedaagde”. In eerste aanleg was [A] gedaagde en heeft zij verweer gevoerd tegen de vordering van [B] . Hoewel de dagvaarding niet een geconcretiseerde eis ten aanzien van het vonnis bevat, blijkt daaruit zonder meer dat [A] niet wenst te berusten in het vonnis. Hierdoor was voor [B] voldoende duidelijk dat de in eerste aanleg tussen partijen gevoerde discussie die aan het vonnis ten grondslag ligt, wat [A] betreft in hoger beroep opnieuw moet worden gevoerd althans moet wordt voortgezet. Daaraan doet niet af dat [B] op dat moment nog niet wist waartegen zij zich concreet diende te verdedigen. De dagvaarding in hoger beroep hoeft op grond van het bepaalde in artikel 343 Rv nog niet de gronden te bevatten waarop het hoger beroep berust. Deze gronden hoeven pas bij memorie van grieven naar voren te worden gebracht. Omdat voor [B] voldoende duidelijk was dat [A] niet in het vonnis wenste te berusten en de gronden daarvan hoe dan ook pas later vermeld hoefden te worden, is [B] niet onredelijk in haar belangen geschaad als gevolg van het feit dat de dagvaarding in hoger beroep geen concreet geformuleerde eis bevat.
Voor de goede orde zij erop gewezen dat zulks niet reeds voortvloeit uit het voor tussenvonnissen geschreven artikel 337 lid 2 Rv, aangezien het in artikel 339 bedoelde vonnis reeds een toewijzing inhoudt van het gevorderde en in zoverre in het dictum een eind maakt aan (tenminste een deel van) het gevorderde en op die grond beschouwd kan worden als (deel)eindvonnis. Inhoudelijk sluit de voorgestelde regeling geheel aan bij artikel 337 lid 2 Rv.”