ECLI:NL:GHAMS:2021:107

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
23-002141-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake poging tot diefstal met gebruik van een politiehond

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2005, was beschuldigd van poging tot diefstal in vereniging, gepleegd op 13 maart 2020 te Amsterdam. De kinderrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de verdachte de tenlastelegging erkend, maar de raadsman voerde aan dat de inzet van de politiehond bij de aanhouding onrechtmatig was. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en kwam tot een andere bewijsmotivering. Het hof oordeelde dat de inzet van de politiehond rechtmatig was, gezien de omstandigheden van de aanhouding en de ernst van de verdenking. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren en 20 dagen jeugddetentie, met een voorwaardelijk deel. Het hof heeft ook de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002141-20
datum uitspraak: 21 januari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 28 september 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-066879-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] een of meer goederen en/of geld van zijn/hunner gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking met een schroevendraaier, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp het slot heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met inachtneming van de bekennende verklaring ter terechtzitting in hoger beroep tot een andere bewijsmotivering komt en bovendien tot een andere beslissing komt ten aanzien van de opgelegde werkstraf.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 13 maart 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan de [adres 2] goederen en/of geld van hun gading, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [benadeelde], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van verbreking met een schroevendraaier, het slot heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv:
1. Een proces-verbaal van aangifte met proces-verbaalnummer PL1300-2020054068-1 van 13 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 1-3).
2. Een proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL1300-2020054075-15 van 13 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 9-10).
3. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 7 januari 2020.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman verzoekt het hof primair om artikel 9a Wetboek van Strafrecht toe te passen. Indien het hof hier niet toe overgaat, verzoekt de raadsman het hof subsidiair om de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Dit is een ernstig feit, dat naast materiële schade voor de woningeigenaar ook psychische schade kan opleveren. Het is aan de buurtbewoners, die de politie hebben geïnformeerd, te danken dat het slechts bij een poging tot woninginbraak is gebleven.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er bij de aanhouding van de verdachte sprake is geweest van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering, te weten de onrechtmatige inzet van de politiehond. Volgens de raadsman is niet voldaan aan de proportionaliteits- en subsidiariteitsvereisten. Er zou voor verbalisant [verbalisant 2] wel degelijk een minder ingrijpend middel dan de inzet van de politiehond voorhanden zijn geweest teneinde de verdachte te kunnen aanhouden.
De raadsman meent dat verbalisant [verbalisant 2] achter de verdachte aan had kunnen rennen op het moment dat de verdachte de bosjes uit sprong en wegrende. Verbalisant [verbalisant 2] koos er echter voor om dit niet te doen en om de politiehond op de verdachte af te sturen, die de verdachte uiteindelijk in zijn arm heeft gebeten.
Ook was de inzet van de politiehond niet proportioneel, nu het ging om een minderjarige verdachte die betrokken was bij een poging tot woninginbraak. Door de beet van de politiehond heeft de verdachte tot drie keer toe een antibioticumkuur gehad en hij heeft er tevens een flink litteken aan overgehouden. Door de onrechtmatige inzet van de politiehond heeft de verdachte volgens de raadsman dan ook nadeel geleden, welk nadeel geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering. Er kan niet worden volstaan met slechts een constatering.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], op pagina 9-10 van het dossier, heeft verbalisant [verbalisant 2] drie jongens die aan de signalementen van de verdachten van een poging woninginbraak voldeden op het trottoir zien lopen, waaronder de verdachte. Op het moment dat verbalisant [verbalisant 2] op een afstand van nog maar vijf meter van de verdachten verwijderd was, riep hij door zijn geopende raam luidkeels de volgende woorden naar hen: “Politie, staan blijven!”, waarna de verdachten hem aankeken en wegrenden. Nadat het verbalisant [verbalisant 2] lukte om de medeverdachte [medeverdachte] aan te houden en hem in zijn dienstvoertuig te plaatsen, startte hij de achtervolging op de andere verdachten. Eenmaal aan het rijden zag verbalisant [verbalisant 2] de verdachte op een afstand van ongeveer 10 meter van hem vandaan, op het trottoir lopen, waarna hij de volgende woorden jegens de verdachte door zijn geopende raam riep: “Politie, staan blijven”. Hier opvolgend rende de verdachte direct weg. De verdachte bleek even verderop de bosjes in te zijn gerend. Toen verbalisant [verbalisant 2] zich op korte afstand van de bosjes bevond, stapte hij uit zijn dienstvoertuig en riep hij luidkeels de volgende woorden naar de verdachte: “Politie, kom nu de bosjes uit of de hond wordt ingezet”. De verdachte gaf hier echter voor de derde keer geen gehoor aan, sprong de bosjes uit en rende opnieuw weg. Nadat de verdachte wegrende, haalde verbalisant [verbalisant 2] zijn gecertificeerde diensthond uit zijn dienstvoertuig, waarin de medeverdachte [medeverdachte] zich bevond, en riep op een afstand van ongeveer 30 meter van de verdachte, nogmaals voor de vierde keer luidkeels de volgende woorden: “Politie, staan blijven of de hond wordt ingezet”. In plaats van hier gehoor aan te geven, sprintte de verdachte volgens verbalisant [verbalisant 2] verder, waardoor de afstand tussen hen alsmaar groter werd. Hier opvolgend gaf verbalisant [verbalisant 2] zijn diensthond het commando om de verdachte tot stilstand te brengen en is de verdachte door de politiehond in zijn arm gebeten.
In tegenstelling tot de raadsman is het hof van oordeel dat hier geen sprake is van een vormverzuim en dat de inzet van de politiehond onder deze omstandigheden rechtmatig is geweest.
Het hof gaat niet mee in het door de raadsman gevoerde verweer dat verbalisant [verbalisant 2] in plaats van het inzetten van de politiehond, achter de verdachte aan had moeten rennen om hem aan te houden. Het hof leidt uit het voorgaande af dat zich in de dienstwagen zowel de politiehond als de aangehouden medeverdachte [medeverdachte] bevonden, waardoor verbalisant [verbalisant 2] niet in staat was om (effectief) achter de verdachte aan te rennen op het moment dat hij de bosjes uit sprong en wegrende. Ook had hij de verdachte op dat moment al vier keer vanaf een korte afstand gemaand stil te staan en tot twee keer toe daarbij gezegd de diensthond te zullen inzetten, zonder dat de verdachte daar gehoor aan heeft gegeven.
De verdachte heeft verklaard dat hij verbalisant [verbalisant 2] niet heeft horen roepen dat hij de diensthond zou inzetten. Gezien de korte afstand tussen verbalisant [verbalisant 2] en de verdachte en het feit dat de verdachte telkens wegrende nadat verbalisant [verbalisant 2] naar hem riep, acht het hof dit niet aannemelijk. Het hof is kortom van oordeel dat het inzetten van de politiehond op dat moment noodzakelijk was en derhalve aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan.
Tevens acht het hof de inzet van de politiehond in dit geval proportioneel gelet op de ernst van de verdenking van een even ervoor in vereniging met anderen gepleegde (poging tot) woninginbraak. Dat het hier om een jeugdige verdachte ging, maakt dit, mede gezien hetgeen aan de aanhouding vooraf ging in dit geval niet anders.
Hoewel de politiehond dus rechtmatig is ingezet, onderkent het hof wel dat die inzet voor de verdachte een grote impact heeft gehad en dat hij er ook aanzienlijk letsel aan heeft overgehouden. Het hof zal bij de straftoemeting daarom wel rekening houden met de gevolgen die de inzet van de politiehond voor de verdachte heeft gehad.
Ten aanzien van de strafoplegging heeft het hof voorts gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten. Verder houdt het hof rekening met het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Daarvan uitgaande zou de door de kinderrechter opgelegde en nu ook door de advocaat-generaal gevorderde werkstraf van 100 uren een passende straf zijn. Het hof zal daar zoals gezegd een strafvermindering op toepassen vanwege de gevolgen van de inzet van de politiehond.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

De volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen worden verbeurdverklaard. Zij zijn daarvoor vatbaar omdat zij aan de verdachte toebehoren en met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte is begaan:
- 1 STK gereedschap 5896141;
- 1 STK gereedschap 5896142;
- 1 STK gereedschap 5896149;
- 1 STK gereedschap 5896151.
Ten aanzien van het volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten:
- 1 STK breekijzer 5896157.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 45, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
40 (veertig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK gereedschap 5896141;
- 1 STK gereedschap 5896142;
- 1 STK gereedschap 5896149;
- 1 STK gereedschap 5896151.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK breekijzer 5896157.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. A.M. Kengen en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 januari 2021.
=========================================================================
[…]