Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het beklag
[baklaagde](hierna: beklaagde) ter zake van opruiing en aanzetten tot geweld.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een beklagprocedure, geregistreerd onder rekestnummer K20/230372. Het beklag was ingediend door een klager uit Rotterdam, die zich richtte tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen de beklaagde, die beschuldigd werd van opruiing en aanzetten tot geweld. De advocaat-generaal had in een verslag van 25 januari 2021 geadviseerd om het beklag af te wijzen.
Het hof heeft de ontvankelijkheid van de klager beoordeeld. Volgens de geldende jurisprudentie van de Hoge Raad kan alleen degene die door het achterwege blijven van vervolging in een belang dat hem bepaaldelijk aangaat, als belanghebbende worden aangemerkt. De klager heeft in raadkamer toegelicht dat hij zich gekwetst voelde door uitlatingen van de beklaagde, die hij als bedreigend ervoer voor mensen die zich als Zwarte Piet verkleden. Ondanks de begrijpelijkheid van de gevoelens van de klager, oordeelde het hof dat zijn belang onvoldoende verband hield met de feiten die hij aanvoerde.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag, omdat hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 12 Sv. De beschikking is gegeven zonder dat er voor betrokkenen een rechtsmiddel openstaat, en is ondertekend door de oudste raadsheer in afwezigheid van de voorzitter en de griffier.