Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het beklag
[beklaagde](hierna: beklaagde) ter zake van opruiing en aanzetten tot geweld.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een beklagprocedure naar aanleiding van een beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen de beklaagde, die op 1 juni 2020 tijdens een antiracisme-demonstratie op de Dam in Amsterdam een toespraak hield. De klager had aangifte gedaan tegen de beklaagde wegens opruiing en aanzetten tot geweld, naar aanleiding van een specifieke uitspraak van de beklaagde tijdens zijn toespraak. De officier van justitie had de zaak echter voorwaardelijk geseponeerd, wat de klager betwistte.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld, inclusief de inhoud van de toespraak van de beklaagde en de context waarin deze werd gehouden. Het hof concludeerde dat, hoewel de uitspraken van de beklaagde als opruiend konden worden beschouwd, de beslissing van de officier van justitie om niet tot vervolging over te gaan niet onbegrijpelijk was. Het hof heeft daarbij ook de bescherming van de vrijheid van meningsuiting in het kader van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in overweging genomen.
Uiteindelijk heeft het hof het beklag van de klager ongegrond verklaard en de beslissing van de officier van justitie om de zaak voorwaardelijk te seponeren bevestigd. Het hof benadrukte dat de keuze van het openbaar ministerie om niet te vervolgen, gelet op de maatschappelijke context en de ernst van de uitspraken, voldoende gemotiveerd was. De beslissing van het hof is definitief, er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking.