Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het beklag
[beklaagde](hierna: beklaagde) ter zake van opruiing en aanzetten tot geweld.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een beklagprocedure naar aanleiding van de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen de beklaagde voor opruiing en aanzetten tot geweld tijdens een antidiscriminatie-bijeenkomst op de Dam op 1 juni 2020. De klager, die zich benadeeld voelde door de uitspraken van de beklaagde tijdens deze bijeenkomst, had een klaagschrift ingediend. Het hof heeft het klaagschrift ontvangen op 24 november 2020 en op 28 januari 2021 een aanvulling daarop. De advocaat-generaal heeft in een verslag van 25 januari 2021 geadviseerd het beklag af te wijzen.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 3 maart 2021 heeft de klager zijn beklag toegelicht, bijgestaan door zijn vader. De beklaagde, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G. Roethof, heeft verzocht het beklag af te wijzen. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder het klaagschrift, het verslag van de advocaat-generaal en ambtsberichten van de hoofdofficier van justitie.
Het hof heeft beoordeeld of de strafrechter tot een veroordeling voor opruiing zou kunnen komen en of er voldoende belang is bij strafrechtelijke vervolging. Het hof concludeert dat de uitspraken van de beklaagde als opruiend kunnen worden beschouwd, maar dat de beslissing van het openbaar ministerie om voorwaardelijk te seponeren niet onbegrijpelijk is. Het hof heeft vastgesteld dat de officier van justitie de keuze voor een voorwaardelijk sepot goed heeft gemotiveerd, rekening houdend met het maatschappelijk sentiment en de noodzaak om geweld te voorkomen. Het beklag is ongegrond verklaard en het hof heeft de beslissing van de officier van justitie om geen vervolging in te stellen bevestigd.