Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Heden, de negentiende oktober tweeduizend één verklaar ik, Meester [notaris] , notaris gevestigd in de gemeente [gemeente] , dat ik mij zoveel mogelijk heb overtuigd van het volgende:
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een klacht van klager tegen een notaris, die betrekking heeft op de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klager. Klager stelt dat de notaris niet zorgvuldig heeft gehandeld, omdat deze slechts een deel van de vordering van de vader op de nalatenschap van de overleden broer van klager heeft voldaan. De klacht is in eerste aanleg ongegrond verklaard door de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden. Klager heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.
Het hof heeft vastgesteld dat de vader van klager, hoewel uitgenodigd door de notaris, zich niet als schuldeiser van de nalatenschap heeft gemeld. Ook heeft hij niet gereageerd op een advertentie waarin om aanmeldingen werd gevraagd. Het hof concludeert dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De kamer heeft in haar beslissing terecht geoordeeld dat de klacht ongegrond is, en het hof bevestigt deze beslissing.
De zaak is behandeld op een openbare zitting, waar zowel klager als de notaris aanwezig waren. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van een pleitnota. Het hof heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden gehoord die een ander oordeel rechtvaardigen en bevestigt de beslissing van de kamer.