ECLI:NL:GHAMS:2018:2699

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
200.232.538/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris over onjuiste verklaring van erfrecht en gebrek aan communicatie

In deze zaak heeft klager op 1 februari 2018 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden, die hem op 17 januari 2018 niet-ontvankelijk had verklaard in zijn klacht tegen de notaris. Klager stelt dat de notaris een onjuiste verklaring van erfrecht heeft afgegeven en geen antwoord heeft gegeven op zijn vragen. Het hof heeft de zaak behandeld op 17 mei 2018, waarbij zowel klager als de notaris aanwezig waren. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van een pleitnotitie, terwijl de notaris aanvullende stukken heeft overgelegd.

Het hof heeft vastgesteld dat de broer van klager, [broer], in 2001 is overleden zonder testament. De notaris heeft op 19 oktober 2001 een verklaring van erfrecht opgemaakt, waarin [dochter], de dochter van [broer], als enige erfgenaam werd aangemerkt. Klager betwist deze verklaring en stelt dat zijn ouders ook erfgenamen zijn, wat door het hof niet wordt erkend. Het hof concludeert dat klager geen belanghebbende is in deze zaak, omdat hij en zijn ouders geen erfgenamen zijn van [broer] of [dochter].

Het hof heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken en de bestreden beslissing van de kamer vernietigd. Klachtonderdeel a is niet-ontvankelijk verklaard, terwijl klachtonderdeel b ongegrond is verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken op 31 juli 2018.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.232.538/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/326468/KL RK 17-140
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 31 juli 2018
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
tegen
mr. [notaris] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 1 februari 2018 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 17 januari 2018 (ECLI:NL:TNORARL:2018:3). De kamer heeft in de bestreden beslissing klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht tegen geïntimeerde (hierna: de notaris).
1.2.
Het hof heeft op 20 februari 2018 een brief van klager ontvangen.
1.3.
De notaris heeft op 14 maart 2018 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
Het hof heeft de brief van klager van 26 maart 2018, bij het hof ingekomen op 27 maart 2018, buiten behandeling gelaten omdat deze brief is aangemerkt als een repliek, waarvoor geen toestemming is gegeven. Het hof heeft wel kennisgenomen van de aanvullende productie bij genoemde brief.
1.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 17 mei 2018. Klager en de notaris, vergezeld van kandidaat-notaris mr. [naam] , zijn verschenen. Klager en de notaris hebben het woord gevoerd; klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnotitie. Door de notaris is een nadere productie overgelegd, die aan het dossier is toegevoegd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
De broer van klager, [broer] (hierna: [broer] ) is overleden op [sterfdatum] 2001. [broer] had een dochter, [dochter] (hierna: [dochter] ). [dochter] is geboren op [geboortedatum] 1999 en overleden op [sterfdatum] 2001. [A] (hierna: [A] ) is de moeder van [dochter] .
3.2.2.
[broer] heeft niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt.
3.2.3.
Op 19 oktober 2001 heeft de notaris een verklaring van erfrecht opgemaakt. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang:
“Heden, de negentiende oktober tweeduizend één verklaar ik, Meester [notaris] , notaris gevestigd in de gemeente [plaats] , dat ik mij zoveel mogelijk heb overtuigd van het volgende:
Overleden
Op [sterfdatum] tweeduizend één is in de gemeente [plaats] overleden de heer[broer], geboren te [plaats] op [geboortedatum] negentienhonderd negen en zestig, ongehuwd en nimmer gehuwd geweest en niet geregistreerd als partner of als zodanig geregistreerd geweest, (…), hierna te noemen: erflater.
Kinderen
Erflater is overleden met achterlating van één legitimaris te weten:
mevrouw[dochter], geboren in de gemeente [plaats] op [geboortedatum] negentienhonderd negen en negentig, (…), overleden te [plaats] op [sterfdatum] tweeduizend één voor wie bij plaatsvervulling in de opgaande linie optreedt, haar moeder, met name:
mevrouw[A], (…).
Behoudens zijn genoemde dochter heeft erflater geen legitimarissen achtergelaten.
Testament en vererving
Erflater heeft blijkens opgave van het Centraal Testamenten Register de datum zeven augustus tweeduizend één niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt en mitsdien tot zijn enige erfgename bij versterf nagelaten: de moeder van zijn enige kind mevrouw [A] , voornoemd. (…)
Beneficiaire aanvaarding
De onderhavige nalatenschap is beneficiair aanvaard blijkens een verklaring opgenomen in een akte beneficiaire nalatenschap de dato vijf september twee duizend één (…).
Conclusie
Mitsdien is genoemde mevrouw[A]bevoegd en gerechtigd tot het ontvangen van en kwiteren voor alle gelden en verdere baten behorende tot voormelde nalatenschap van genoemde erflater.”
3.2.4.
De vader van klager en [broer] is op [sterfdatum] 2014 overleden.

4.Standpunt van klager

Het verwijt dat klager de notaris maakt bestaat uit de navolgende onderdelen.
a. De notaris heeft een onjuiste verklaring van erfrecht afgegeven.
b. De notaris heeft geen antwoord gegeven op de vragen van klager. Volgens klager zijn zijn vader en moeder de erfgenamen van [broer] . Ook de Belastingdienst gaat hiervan uit, aldus klager. Klager is verder van mening dat sprake is van fraude.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Proces-verbaal eerste aanleg
6.1.
Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de inhoud van het door de kamer opgestelde en afgegeven proces-verbaal van de behandeling in eerste aanleg. Volgens klager is dat proces-verbaal onvolledig en op een aantal punten onjuist.
6.2.
Dit bezwaar van klager behoeft geen nadere bespreking. Het hof is aan de inhoud van het proces-verbaal niet gebonden wat het de door klager bestreden onderdelen van het proces-verbaal betreft, zodat de juistheid van het proces-verbaal in het midden kan blijven. Het hof behandelt de zaak opnieuw in volle omvang.
Verzoeken klager
6.3.
Klager verzoekt in zijn beroepschrift om, zo begrijpt het hof, de notaris te gelasten om een nieuwe verklaring van erfrecht op te stellen. Voorts verzoekt klager het hof om de door hem gestelde fraude te onderzoeken.
Nu de wet voor de beoordeling van dergelijke verzoeken geen grondslag biedt in deze tuchtprocedure, zal het hof deze verzoeken niet behandelen en klager daarin niet-ontvankelijk verklaren.
Klachtonderdeel a
6.4.
Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 99, lid 1 Wet op het notarisambt kan ieder die daarbij enig redelijk belang heeft een klacht indienen. Het begrip ‘enig redelijk belang’ moet ruim worden opgevat. Het kan een rechtstreeks belang zijn, maar ook een indirect of afgeleid belang. Het belang kan onder meer volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of betrekking hebben op handhaving van de beroepsnormen en -regels voor het notariaat.
6.5.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het navolgende. Op de nalatenschap van [broer] is het erfrecht bij versterf van toepassing, aangezien [broer] niet bij testament over zijn nalatenschap heeft beschikt. Op grond hiervan is zijn enige kind [dochter] , die een dag na [broer] is overleden, zijn enige erfgenaam. Haar moeder, [A] , is krachtens het erfrecht bij versterf de enige erfgenaam van [dochter] . Volgens mededeling van de notaris ter zitting in hoger beroep heeft [A] de nalatenschap van [dochter] niet verworpen. [A] heeft aldus de nalatenschap van [dochter] , waarin de nalatenschap van [broer] zich bevond, verkregen.
Het voorgaande brengt mee dat klager en/of zijn ouders geen erfgenaam is/zijn van [broer] of van [dochter] . Hieruit vloeit voort dat klager niet als rechtstreeks belanghebbende kan worden aangemerkt.
6.6.
Bovendien kan klager niet als indirect belanghebbende worden beschouwd, nu ook de vader en moeder van klager en [broer] op grond van het erfrecht bij versterf geen erfgenamen zijn van [broer] of [dochter] .
6.7.
Het voorgaande betekent dat het hof klager niet-ontvankelijk zal verklaren in klachtonderdeel a.
6.8.
Het hof merkt op dat het hof aannemelijk acht dat klager in verwarring is gebracht omdat de door de notaris opgestelde verklaring van erfrecht onjuistheden bevat, zoals de notaris ter zitting in hoger beroep ook heeft erkend.
[dochter] is immers geen legitimaris maar enig erfgenaam en haar moeder is op haar beurt enig erfgenaam van [dochter] . Er is dus geen sprake van plaatsvervulling, zoals in de verklaring van erfrecht is vermeld. Ondanks genoemde onjuistheden is de slotconclusie over degene die gerechtigd is tot de gelden en baten van de nalatenschap van [broer] wel correct.
Klachtonderdeel b
6.9.
Het hof acht dit klachtonderdeel ongegrond. Volgens de notaris heeft hij klager op 6 februari 2017 en 10 april 2017 op zijn kantoor uitgebreid gesproken en hem uitleg gegeven, hetgeen klager niet heeft betwist.
6.10.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing, waarbij het hof voor alle duidelijkheid de beslissing van de kamer zal vernietigen en opnieuw zal beslissen.
6.11.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn verzoeken als in rechtsoverweging 6.3. geformuleerd;
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a;
- verklaart klachtonderdeel b ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W.M. Tromp, J.H. Lieber en A.H.N. Stollenwerck en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2018 door de rolraadsheer.