In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 17 januari 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd in PI Leeuwarden, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem had veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken voor de bewezen verklaarde vernieling. De advocaat-generaal had in hoger beroep een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken met een proeftijd van twee jaren gevorderd, terwijl de raadsvrouw van de verdachte pleitte voor een voorwaardelijke straf, gezien de reeds opgelegde ISD-maatregel.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging. Het hof oordeelde dat de verdachte, door goederen van een ander te vernielen, overlast en schade had veroorzaakt en geen respect toonde voor andermans eigendommen. De eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten werden in aanmerking genomen, evenals de ISD-maatregel die in een andere procedure was opgelegd. Het hof achtte een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, met de mogelijkheid van tenuitvoerlegging indien de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig zou maken aan een strafbaar feit.
De beslissing van het hof omvatte ook de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, aangezien deze al waren geëxecuteerd. Het hof heeft de strafoplegging en de vorderingen tenuitvoerlegging vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de gevangenisstraf van drie weken werd opgelegd, maar niet ten uitvoer zou worden gelegd tenzij de verdachte zich opnieuw schuldig maakte aan een strafbaar feit.