ECLI:NL:GHAMS:2020:900

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
23-000229-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met uitzondering van straf in verband met ISD-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 17 januari 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd in PI Leeuwarden, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem had veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken voor de bewezen verklaarde vernieling. De advocaat-generaal had in hoger beroep een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken met een proeftijd van twee jaren gevorderd, terwijl de raadsvrouw van de verdachte pleitte voor een voorwaardelijke straf, gezien de reeds opgelegde ISD-maatregel.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging. Het hof oordeelde dat de verdachte, door goederen van een ander te vernielen, overlast en schade had veroorzaakt en geen respect toonde voor andermans eigendommen. De eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten werden in aanmerking genomen, evenals de ISD-maatregel die in een andere procedure was opgelegd. Het hof achtte een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, met de mogelijkheid van tenuitvoerlegging indien de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig zou maken aan een strafbaar feit.

De beslissing van het hof omvatte ook de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, aangezien deze al waren geëxecuteerd. Het hof heeft de strafoplegging en de vorderingen tenuitvoerlegging vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de gevangenisstraf van drie weken werd opgelegd, maar niet ten uitvoer zou worden gelegd tenzij de verdachte zich opnieuw schuldig maakte aan een strafbaar feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000229-19
datum uitspraak: 3 februari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 januari 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 15-000883-19, 15-800383-16 (TUL) en 15-038023-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Leeuwarden te Leeuwarden.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vorderingen tenuitvoerlegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezen verklaarde vernieling veroordeeld tot een onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van drie weken met aftrek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken met aftrek en met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het standpunt ingenomen dat het hoger beroep zich uitsluitend richt tegen de in eerste aanleg opgelegde straf en heeft verzocht te volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf nu aan de verdachte inmiddels de ISD-maatregel is opgelegd en hij schoon schip wil maken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft goederen toebehorend aan een ander vernield. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte overlast en schade veroorzaakt en heeft hij er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 januari 2020 is hij eerder (voor soortgelijke feiten) onherroepelijk veroordeeld. Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan, hetgeen in zijn nadeel weegt. Tevens houdt het hof rekening met het feit dat in een andere strafrechtelijke procedure tegen de verdachte inmiddels door de rechtbank Noord-Nederland de ISD-maatregel is opgelegd. Het is wenselijk dat met de tenuitvoerlegging van deze ISD-maatregel begonnen kan worden en dat er voor de verdachte nog een stok achter de deur is op het moment dat hij uit de ISD komt. Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vorderingen tenuitvoerlegging (15-800383-16 en 15-038023-18)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 oktober 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen met aftrek respectievelijk van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 28 mei 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 116 dagen met aftrek.
Deze vorderingen kunnen echter in hoger beroep niet opnieuw aan de orde worden gesteld omdat beide vorderingen al zijn geëxecuteerd. Het openbaar ministerie zal dientengevolge niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vorderingen tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk inde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 4 januari 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 2 februari 2018, parketnummer 15-800383-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 40 dagen.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk inde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 4 januari 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 mei 2018, parketnummer 15-038023-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 116 dagen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. J.D.L. Nuis, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 februari 2020.
=========================================================================
[…]