Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur. Op 25 november 2019 is een nader stuk ontvangen van de inspecteur. Dit is in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
mr. H.H. de Rijk en mr. B.J.E. Lodder. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak 18/00623 van [Y] , de echtgenote van belanghebbende. Al hetgeen in één van deze zaken is overgelegd of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn overgelegd of verklaard in de andere zaak.
2.Feiten
6.222Investeringen t/m 31 maart 2010 616.222
Investeringen boekjaar 2010/2011
756.643Investeringen t/m 31 maart 2011 1.372.865
76.563Investeringen t/m 31 maart 2012 1.449.428”
Dat wij minstens een jaar vertraging hebben opgelopen als gevolg van de lokale regelgeving inzake vergunningen waardoor de aanloopkosten enorm opliepen en wij (…) vervolgens geconfronteerd werden met een banken crisis, waardoor banken feitelijk geen geld meer wilden uitlenen (…).
En in 2014 het begin van een recessie in de voor ons district enorm belangrijke economische peilers, te weten de zuivel en de olie industrie, was iets dat wij (…) niet hebben kunnen voorzien;
(…)
Dat we gedurende het eerste volledige boekjaar al ontdekten dat we problemen op financieel gebied zouden krijgen, had te maken met voor ons toch wel onvoorziene factoren.
(…)
Ook de op voorhand in de prognoses gebudgetteerde omzet met de lodges was in 2010 komen te vervallen, omdat de lokale overheid (in tegenstelling tot wat op voorhand min of meer was toegezegd) geen toestemming gaf voor de bouw.
(…)”
Bijkomend probleem is dat de grond titel ook niet meer gesplitst kan worden.
Ook de salariskosten vallen in [Z] hoger uit dan verwacht en zeker in vergelijking met Nederland. Nog niet eens zozeer omdat de salarissen veel hoger zijn, … maar omdat er minder efficiënt gewerkt wordt en je dus meer personeel nodig hebt (…).
(…)
Ik heb een gedegen business achtergrond, heb jarenlang bedrijven gemanaged met succes en heb nog nooit eerder een bedrijf gerund dat verlies leed enig jaar.
Eigenlijk valt het verlies dat we hier afgelopen jaren hebben geleden enorm mee als je in ogenschouw neemt hoe de economie hier in elkaar is geklapt.
(…)”
We have met with your brother [B] today in relation to the loan of $250,250.
(…)
Het object van waardering is de onderneming van [Ltd]. [Ltd] exploiteert, na opzet in 2008 t/m 2010 een camping en bijbehorende taverne in [Z] .
(…)
In de periode van de opzet t/m boekjaar 2011/2012 is [Ltd] verlieslatend gebleken. In 2012/2013 is de exploitatie beperkt winstgevend gebleken. In de drie opvolgende jaren is de exploitatie bij benadering kostendekkend gebleken, doch onvoldoende om de lening o/g van belanghebbende terug te betalen.
(…)
Dat resultaten lager zouden gaan uitvallen dan op voorhand bij aanvang van de onderneming voorzien, was in de loop van het eerste volledige exploitatiejaar 2011/2012 dat eindigde op 31 maart 2012 duidelijk.
Kort samengevat:
(…)
(…)
- Een EBIT in lijn met het meest winstgevend jaar in de historie van [Ltd] (…);
- Een normale belastingdruk in [Z] ; en
- Herinvesteringen van 50% van de jaarlijkse afschrijvingen (…); alsmede
(…)
3.Geschil in hoger beroep
4.4. Het oordeel van de rechtbank
5.5. Beoordeling van het geschil
Dit betekent volgens de inspecteur dat er toen nog goede toekomstperspectieven waren.
Een in het eerste jaar tegenvallende brutomarge is volgens de inspecteur geen reden voor een afwaardering. Wat betreft de loonkosten ziet de inspecteur niet in wat daarin in 2011 is gewijzigd. Wanneer zou zijn gebleken dat voor de bouw van lodges geen toestemming zou worden gegeven en of alternatieven zijn overwogen is volgens de inspecteur niet duidelijk geworden.
NZ$ 1.372.865 en NZ$ 1.449.428 door de Ltd. in vastgoed was geïnvesteerd. Dit duidt er niet alleen op dat het ook in de loop van 2011 ondernemingsgewijs verantwoord werd geacht om de investering in het reeds tot het vermogen van de Ltd. behorende vastgoed uit te breiden, maar ook dat dit vastgoed een substantiële waarde vertegenwoordigde, ook indien ervan wordt uitgegaan dat één € op 31 december 2011, naar belanghebbende heeft gesteld,
één NZ$ 1,670 waard was. Nader inzicht in de waarde in het economische verkeer van het vastgoed van de Ltd. is niet geboden en het heeft op de weg van belanghebbende gelegen daarin te voorzien.