ECLI:NL:GHAMS:2020:755

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
200.257.566/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidenten tot zekerheidstelling voor proceskosten en voeging in hoger beroep

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep waarin de appellant, vertegenwoordigd door mr. N.H.A. Kampschreur, een incident heeft ingediend ex artikel 222 Rv en een ander incident ex artikel 224 Rv. De appellant heeft een bankgarantie afgegeven ter zekerheidstelling van proceskosten, maar de geïntimeerde, [X] Transport B.V., vertegenwoordigd door mr. T.C. Wiersma, betwist dat deze bankgarantie voldoet aan de gebruikelijke eisen. Het hof heeft eerder in een tussenarrest bepaald dat de appellant uiterlijk op 24 september 2019 zekerheid moest stellen voor de proceskosten. De appellant heeft een bankgarantie van ABN AMRO Bank N.V. overgelegd, maar de geïntimeerde stelt dat deze niet voldoet aan de voorwaarden, onder andere omdat de bankgarantie niet de proceskosten van een eventuele cassatieprocedure dekt en niet onbeperkt geldig is. Het hof heeft echter geoordeeld dat de bankgarantie voldoende zekerheid biedt en heeft de vordering tot niet-ontvankelijkverklaring van de appellant afgewezen. Tevens is besloten dat de onderhavige zaak zal worden gevoegd met een andere aanhangige zaak, en de beslissing over de proceskosten van het incident tot voeging wordt aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De hoofdzaak zal worden verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.257.566/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/644370 / HA ZA 18-219
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 maart 2020
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ( [land] ),
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident ex artikel 222 Rv,
verweerder in het incident ex artikel 224 Rv,
advocaat: mr. N.H.A. Kampschreur te Eindhoven,
tegen
[X] TRANSPORT B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident ex artikel 222 Rv,
eiseres in het incident ex artikel 224 Rv,
advocaat: mr. T.C. Wiersma te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellant] en [X] genoemd.
Het hof heeft op 27 augustus 2019 een tussenarrest (verder: het tussenarrest) gewezen. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die datum wordt naar dat arrest verwezen.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof in het incident tot zekerheidstelling ex artikel 224 Rv [appellant] bevolen - op straffe van niet-ontvankelijkverklaring in de hoofdzaak - uiterlijk op 24 september 2019 zekerheid te stellen voor een bedrag van € 3.963,- ter zake van de proceskosten waarin hij in hoger beroep veroordeeld zou kunnen worden, zulks in de vorm van een door een eerste klas Nederlandse bank af te geven onherroepelijke bankgarantie op gebruikelijke voorwaarden met [X] als begunstigde, onder verstrekking van de originele bankgarantie aan de advocaat van [X] .
In het incident tot voeging ex artikel 222 Rv heeft het hof in genoemd tussenarrest bepaald dat indien de bedoelde zekerheid door [appellant] wordt gesteld, het hof aanleiding ziet om over te gaan tot voeging van de onderhavige zaak met de bij dit hof onder zaaknummer 200.251.752/01 aanhangige zaak.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- akte uitlating zekerheidstelling zijdens [X] , met producties, waarin zij heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in de hoofdzaak, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [appellant] in de kosten van deze procedure;
- antwoordakte zijdens [appellant] , met producties, waarin hij heeft geconcludeerd – naar het hof begrijpt – tot afwijzing van de vordering van [X] tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in de hoofdzaak.
Vervolgens is wederom in beide incidenten arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

in het incident tot zekerheidstelling
2.1
Bij het tussenarrest heeft het hof bepaald dat [appellant] in de hoofdzaak niet-ontvankelijk zal worden verklaard, indien hij niet tijdig, te weten uiterlijk op 24 september 2019, de bevolen zekerheid zal hebben gesteld.
2.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de advocaat van [appellant] bij brief van 10 september 2019 een originele bankgarantie van ABN AMRO Bank N.V. van 28 juni 2019 met een maximum van € 24.094,- aan de advocaat van [X] heeft toegezonden.
2.3
[X] is van mening dat de bankgarantie niet aan de gebruikelijke eisen voldoet, omdat, kort samengevat, i) de bankgarantie niet ziet op de proceskosten van een eventuele cassatieprocedure, ii) de bankgarantie pas in te winnen is als de uitspraak van het hof onherroepelijk is (en niet ook direct in het geval dat de uitspraak van het hof uitvoerbaar bij voorraad is verklaard), iii) [X] niet het recht heeft om betaling onder de bankgarantie te verlangen indien en nadat cassatieberoep is aangetekend tegen een veroordeling van [appellant] in de proceskosten en de Hoge Raad dat oordeel in stand zou laten, iv) de bankgarantie voor 19 april 2020 dient te worden verlengd, hetgeen betekent dat deze niet onbeperkt geldig is, v) er misverstanden kunnen bestaan over de looptijd van de bankgarantie en vi) de garantie niet kan worden ingeroepen door mogelijke rechtsopvolgers van [X] .
2.4
[appellant] heeft gemotiveerd betwist dat de bankgarantie inhoudelijk niet voldoet.
2.5
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] met de gestelde bankgarantie genoegzaam zekerheid gesteld in de vorm van een door een eerste klas Nederlandse bank afgegeven onherroepelijke bankgarantie op gebruikelijke voorwaarden met [X] als begunstigde, onder verstrekking van de originele bankgarantie aan de advocaat van [X] . De bij het tussenarrest bevolen zekerheidstelling ziet op de proceskosten in hoger beroep en niet op de eventuele proceskosten van een cassatieprocedure. Voorts is gebruikelijk dat de bankgarantie pas kan worden ingeroepen wanneer het arrest waarbij de eiser (in dit geval: [appellant] ) in de proceskosten is veroordeeld in kracht van gewijsde is gegaan. Dit is ook het geval, indien de Hoge Raad ingeval van beroep in cassatie het arrest van het hof (in ieder geval) ten aanzien de proceskostenveroordeling in stand laat. Dat de bankgarantie jaarlijks dient te worden verlengd, betekent niet dat zij niet onherroepelijk is. Bovendien behoeft een bankgarantie niet onbeperkt geldig te zijn. Ook is in beginsel niet ongebruikelijk dat is opgenomen dat een eventuele rechtsopvolger geen rechten kan ontlenen aan de bankgarantie. Het lag op de weg van [X] om uit te leggen waarom dat in deze zaak anders zou zijn. Hetgeen [X] overigens nog heeft aangevoerd berust op een onjuiste uitleg van de tekst van de door [appellant] verstrekte bankgarantie. Een en ander betekent dat de vordering tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] zal worden afgewezen.
2.6
In het tussenarrest is reeds bepaald dat de beslissing over de proceskosten van het incident tot zekerheidstelling wordt aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
in het incident tot voeging
2.7
Nu [appellant] de bevolen zekerheid heeft gesteld, zal de onderhavige zaak worden gevoegd met de bij dit hof onder zaaknummer 200.251.752/01 aanhangige zaak, zoals in het tussenarrest bepaald.
2.8
De beslissing over de proceskosten van het incident tot voeging wordt aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak
2.9
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een memorie van grieven door [appellant] . Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
in de incidenten:
voegt de onderhavige zaak met de zaak met zaaknummer 200.251.752/01;
houdt de beslissing over de proceskosten van het incident tot voeging aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 21 april 2020 voor het nemen van een memorie van grieven door [appellant] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C.W. Rang en M.A. Wabeke en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2020.