ECLI:NL:GHAMS:2020:666

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
23-002447-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en gewoontewitwassen door verdachte in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2017. De verdachte, geboren in Hongarije en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is beschuldigd van mensenhandel in vereniging, meermalen gepleegd, en medeplegen van gewoontewitwassen. De tenlastelegging omvatte onder andere het werven, vervoeren en huisvesten van een benadeelde met het oogmerk van uitbuiting, alsook het plegen van witwassen van de verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden van de benadeelde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten geweld en dwang heeft toegepast op de benadeelde, die in een kwetsbare positie verkeerde. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, maar het hof heeft de bewezenverklaring van de rechtbank bevestigd, met de toevoeging dat de verdachte ook zelf geweld heeft gebruikt. Het hof heeft de verklaringen van de medeverdachten en de benadeelde in overweging genomen en heeft geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. De straf is vastgesteld op 36 maanden gevangenisstraf, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die is vastgesteld op €171.500,00, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002447-17
Datum uitspraak: 7 februari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-728013-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1977,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg op 30 mei 2017 door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2009 tot en met 29 april 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, en/of te Traun en/of te Wels, in elk geval in Oostenrijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, te weten [benadeelde],
door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde],
(sub 1)
en/of
voornoemde [benadeelde] heeft aangeworven en/of medegenomen met het oogmerk die [benadeelde] in een ander land, te weten in Nederland en/of Oostenrijk, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
(sub 3)
en/of
voornoemde [benadeelde] (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden) dan wel met één of meer van de voornoemde middelen en/of omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [benadeelde] zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
(sub 4)
en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [benadeelde]
(sub 6)
en/of
die [benadeelde] met één of meer van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen hem, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [benadeelde] met of voor een derde,
(sub 9)
immers heeft/is hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders(s) wist(en) dat die [benadeelde] door pooiers naar Nederland was gebracht en/of dat zij bang was voor die pooiers en/of dat zij in Hongarije veel schulden had en/of in Nederland niemand had om op terug te vallen en/of in Nederland geen vrienden en/of familie had en/of de Nederlandse en/of Engelse taal niet sprak)
  • die [benadeelde] een of meermalen gedreigd haar terug te sturen naar de maffia in Hongarije die haar dan wel zouden leren althans in woorden van gelijke aard en/of strekking (als zij geen geld af aan hem, verdachte en/of zijn mededader) (terwijl hij, verdachte en/of zijn medeverdachte wist dat zij, [benadeelde] daar angstig en/of gevoelig voor was) en/of
  • die [benadeelde] een of meermalen gedreigd dat als zij weg zou gaan zij haar kapot zouden maken, dat iemand haar zou gaan pakken, een Marokkaan of een Turk die haar dan zou verkopen en/of vermoorden, althans in woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
  • die [benadeelde], als zij hem verdachte en/of zijn medeverdachte belde wanneer zij klaar was met werken tegen die [benadeelde] gezegd: "Kankerhoer, kom naar huis dan breek ik je kaak", althans in woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
  • die [benadeelde] een of meermalen gezegd dat niemand zelfstandig kon werken, althans in woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
  • die [benadeelde] (meermalen) mishandeld en/of (onder meer) toen zij ziek was, aan haar haren getrokken en/of in haar buik en/of haar gezicht gestompt en/of geslagen en/of bij haar keel vastgepakt en/of haar vervolgens naar haar (prostitutie)werk gestuurd en/of
  • die [benadeelde] een of meermalen speed, althans verdovende middelen verstrekt zodat zij, als zij moe was, toch door kon werken in dubbele diensten en/of zeven dagen in de week en/of
  • die [benadeelde] gedwongen op haar knieën te gaan zetten en sorry te zeggen en/of die [benadeelde] (meermalen) onder druk gezet en/of er (zodoende) toe aangezet en/of gebracht om in de prostitutie te werken en/of te blijven werken en/of
  • die [benadeelde] (meermalen) gehuisvest (in Amsterdam) en/of bemiddeld en/of assistentie verleend en/of geadviseerd bij de huur van een raam en/of kamer voor de prostitutiewerkzaamheden van die [benadeelde] en/of
  • die [benadeelde] ertoe aangezet (een groot gedeelte van) haar verdiensten uit de (prostitutie)werkzaamheden aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) af te staan en/of die [benadeelde] gedwongen en/of bewogen haar verdiensten (geheel of gedeeltelijk) aan hem, verdachte en/of zijn mededader af te staan en/of bij hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) in bewaring te geven en/of grote sommen geld via Western Union over te maken aan een of meer familieleden van hem, verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
  • die [benadeelde] (telkens) in de gaten gehouden en/of laten houden, terwijl die [benadeelde] aan het werk was en/of als die [benadeelde] ergens heen ging en/of
  • de werktijden voor die [benadeelde] voorgesteld en/of bepaald en/of
  • die [benadeelde] (telkens) tijdens haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en/of laten controleren, onder meer door die [benadeelde] weg te (laten) brengen en/of op te (laten) halen en/of te begeleiden en/of
  • die [benadeelde] verplicht haar ongebruikte condooms en/of geld en/of ontvangen giften af te geven (zodat verdachte en/of zijn mededader wist(en) hoeveel geld zij had verdiend)
door welke feiten en/of omstandigheden voor die [benadeelde] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan, waaraan die [benadeelde] zich niet heeft kunnen onttrekken;
2.
hij in of omstreeks in de periode van 1 december 2009 tot en met 29 april 2012 te Amsterdam, althans in Nederland en/of Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen in genoemde periode bij wijze van gewoonte, een of meer voorwerpen en/of (contante) geldbedragen, te weten (onder meer) (telkens) een groot deel van de verdiensten uit de door [benadeelde] verrichte prostitutiewerkzaamheden verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, en/of van die voorwerpen en/of geldbedragen gebruik gemaakt, terwijl hij (telkens) wist dat die/dat voorwerp(en) en/of geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit misdrijf/misdrijven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Waardering van het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden. Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de advocaat-generaal meer in het bijzonder ten aanzien van het dwangmiddel ‘geweld’ betoogd, dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte ook zelf, wellicht incidenteel, fysiek geweld heeft gebruikt jegens aangeefster. Dat aangeefster in haar laatste verklaring bij de rechter-commissaris op 31 januari 2019 hierover niet heeft verklaard, doet daar niet aan af. Voorts kunnen, nu tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, de gewelddadige handelingen van de medeverdachte [medeverdachte 1] aan de verdachte worden toegerekend. Anders dan de rechtbank, acht de advocaat-generaal ook het dwangmiddel ‘dreiging met één of meer andere feitelijkheden’ bewezen. Immers, de verdachte heeft gedreigd aangeefster terug te sturen naar de maffia in Hongarije, die haar dan wel zou leren. De advocaat-generaal acht niet bewezen dat de verdachte aan aangeefster speed heeft verstrekt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde het volgende aangevoerd. Indien de medeverdachte [medeverdachte 1] zal worden vrijgesproken of niet wordt veroordeeld in de zaak die nog tegen haar aanhangig is, kan de verdachte niet worden veroordeeld voor het medeplegen van het geweld. Er is dan immers geen sprake van het medeplegen van mensenhandel. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de getuigen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt dat de verdachte geweld jegens aangeefster heeft toegepast. De verklaringen van [medeverdachte 1] zijn kennelijk leugenachtig en ongeloofwaardig, de verklaring van [medeverdachte 2] is onbetrouwbaar en de verklaring van [medeverdachte 3] is niet van belang voor de vraag of de verdachte aangeefster heeft mishandeld. Zonder die verklaringen kan niet worden bewezen dat de verdachte geweld heeft gebruikt jegens aangeefster, aldus de raadsman. Aangeefster heeft zelf verklaard dat ze niet is mishandeld door de verdachte, maar door [medeverdachte 1], en dat de verdachte een goede man is die geen vrouwen mishandelt.
Oordeel van het hof
Het hof gebruikt de verklaringen van de getuigen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] niet als bewijsmiddelen, zodat op dit verweer van de raadsman niet hoeft te worden gerespondeerd.
Betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 1] met betrekking tot jegens aangeefster toegepast geweld
De raadsman heeft op pagina 2 en 3 van zijn pleitnotities punten aangehaald waaruit volgens hem geconcludeerd kan worden dat de verklaringen van [medeverdachte 1] op dit punt kennelijk leugenachtig zijn.
Het hof neemt in ogenschouw dat [medeverdachte 1] een bijzondere rol in de onderhavige zaak heeft. Immers, zij is de medeverdachte in de onderhavige zaak en haar beroep tegen haar veroordeling in eerste aanleg is bij dit hof aanhanging. Voorts heeft zij aangifte gedaan tegen de verdachte en stelt zij ook slachtoffer te zijn van mensenhandel door de verdachte. Die zaak is thans in eerste aanleg aanhangig. Het hof zal de betrouwbaarheid van haar verklaringen dan ook in dat licht toetsen.
Het hof stelt vast dat de punten die de raadsman aanhaalt om aan te tonen dat de verklaringen van [medeverdachte 1] met betrekking tot het geweld dat de verdachte jegens aangeefster zou hebben toegepast onbetrouwbaar zijn, betrekking hebben op de handelingen die de verdachte, volgens [medeverdachte 1], jegens haar heeft gepleegd. Deze handelingen betreffen onder andere dat zij, [medeverdachte 1], door de verdachte is geslagen, dat hij haar papieren heeft afgepakt, dat zij haar geld aan de verdachte moest geven en dat haar kinderen maximaal drie à vier dagen in Nederland mochten blijven. Ook is door de raadsman aangehaald dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij niet in Oostenrijk zou zijn geweest. Daargelaten of die onderdelen van de verklaringen van [medeverdachte 1] op waarheid berusten, is het hof van oordeel dat deze door de raadsman aangehaalde elementen niet met zich brengen dat de verklaringen van [medeverdachte 1] met betrekking tot het door de verdachte jegens aangeefster toegepaste geweld onbetrouwbaar zijn. Het hof betrekt hierbij dat de verklaring van [medeverdachte 1] op vele andere punten steun vindt in andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte zelf.
Dwangmiddel ‘geweld’
Aangeefster heeft op 5 februari 2015 tegenover de politie verklaard dat de verdachte haar soms heeft mishandeld. In de verklaring van 17 juni 2016 heeft zij verklaard dat zij een klap van de verdachte heeft gekregen. Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris van 31 januari 2019 heeft aangeefster benadrukt dat medeverdachte [medeverdachte 1] agressief was en haar mishandelde. Zij heeft in die verklaring gezegd dat de verdachte haar nooit heeft mishandeld.
Het hof stelt vast dat aangeefster in de loop van de tijd de nadruk legt op de mishandelingen door de medeverdachte [medeverdachte 1] en de verdachte steeds minder geweldshandelingen toedicht. Haar verklaring dat de verdachte haar soms sloeg is door de medeverdachte [medeverdachte 1] op 24 januari 2017 bij de
rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg op 30 mei 2017 bevestigd. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij aangeefster een keer heeft geslagen, naar zijn zeggen omdat zij drugs had gebruikt. Het hof gaat er dan ook van uit dat ook de verdachte aangeefster heeft mishandeld.
Daar komt bij, dat het hof van oordeel is dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte ten aanzien van de mensenhandel van aangeefster nauw en bewust met medeverdachte [medeverdachte 1] heeft samengewerkt. Dit betekent dat de mishandelingen van aangeefster door de medeverdachte [medeverdachte 1] ook aan de verdachte kunnen worden toegerekend. Gelet op de omstandigheden waaronder blijkens de bewijsmiddelen deze mishandelingen van aangeefster hebben plaatsvonden, acht het hof het dwangmiddel ‘geweld’ bewezen.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 29 april 2012 te Amsterdam en in Oostenrijk, tezamen en in vereniging met een ander,
een ander, te weten [benadeelde],
door dwang en geweld en andere feitelijkheden en door dreiging met geweld en dreiging met andere feitelijkheden en door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie
heeft gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde],
(sub 1)
en
voornoemde [benadeelde] heeft medegenomen met het oogmerk die [benadeelde] in een ander land, te weten in Oostenrijk, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
(sub 3)
en
voornoemde [benadeelde] met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
(sub 4)
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [benadeelde]
(sub 6)
en
die [benadeelde] met één of meer van de voornoemde middelen heeft gedwongen en bewogen hem, verdachte, en zijn mededader te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [benadeelde] met of voor een derde,
(sub 9)
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander,
terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten dat die [benadeelde] in Nederland niemand had om op terug te vallen
  • die [benadeelde] gedreigd haar terug te sturen naar de maffia in Hongarije die haar dan wel zou leren, als zij geen geld gaf aan hem, verdachte en zijn mededader, terwijl hij, verdachte en zijn medeverdachte wisten dat zij, [benadeelde], daar angstig voor was, en
  • die [benadeelde] gedreigd dat als zij weg zou gaan zij haar kapot zouden maken, dat iemand haar zou gaan pakken, een Marokkaan of een Turk die haar dan zou verkopen of vermoorden, en
  • tegen die [benadeelde], als zij hem, verdachte, belde wanneer zij klaar was met werken gezegd: "Kankerhoer, kom naar huis dan breek ik je kaak", en
  • tegen die [benadeelde] gezegd dat niemand zelfstandig kon werken en
  • die [benadeelde] meermalen mishandeld en
  • die [benadeelde] gedwongen op haar knieën te gaan zitten en sorry te zeggen en die [benadeelde] onder druk gezet en er zodoende toe aangezet om in de prostitutie te blijven werken en
  • die [benadeelde] meermalen gehuisvest in Amsterdam en bemiddeld en geadviseerd bij de huur van een kamer voor de prostitutiewerkzaamheden van die [benadeelde] en
  • die [benadeelde] ertoe aangezet haar verdiensten uit de prostitutiewerkzaamheden aan hem, verdachte en zijn mededader af te staan en sommen geld via Western Union over te maken aan familieleden van hem, verdachte en zijn mededader en
  • die [benadeelde] in de gaten laten houden, terwijl die [benadeelde] aan het werk was en
  • de werktijden voor die [benadeelde] voorgesteld en bepaald en
  • die [benadeelde] telkens tijdens haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en
  • die [benadeelde] verplicht haar ongebruikte condooms en geld af te geven zodat verdachte en zijn mededader wisten hoeveel geld zij had verdiend
door welke feiten en omstandigheden voor die [benadeelde] een afhankelijkheidssituatie is ontstaan, waaraan die [benadeelde] zich niet heeft kunnen onttrekken;
2.
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 29 april 2012 te Amsterdam en Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, in genoemde periode bij wijze van gewoonte, geldbedragen, te weten de verdiensten uit de door [benadeelde] verrichte prostitutiewerkzaamheden verworven en voorhanden gehad en overgedragen, en van die geldbedragen gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit misdrijven.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van het voorarrest, omdat de door de rechtbank opgelegde straf geen recht doet aan de feiten. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de intensiteit van de werkzaamheden en het feit dat het slachtoffer niets aan haar werk heeft overgehouden.
De raadsman heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden dient te worden bijgesteld naar een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank in strijd met artikel 7 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geen rekening heeft gehouden met het oude artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht en de daarbij behorende strafmaxima, de redelijke termijn van de procedure in hoger beroep is overschreden en onvoldoende is gebleken dat aangeefster door de verdachte is mishandeld. In eerste aanleg is nog een andere zaak ter zake van mensenhandel tegen de verdachte aanhangig. Indien de verdachte in die zaak wordt veroordeeld en bestraft, dient het hof daarmee in de onderhavige zaak rekening te houden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan uitbuiting van aangeefster gedurende een periode van ruim twee jaar. Het hof acht daarbij bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachte haar gedurende die periode hebben mishandeld. Hierdoor heeft hij ernstige inbreuk gemaakt op de menselijke waardigheid, persoonlijke vrijheid en lichamelijke integriteit van aangeefster. De verdachte wist dat aangeefster in het verleden al te maken heeft gehad met uitbuiting en geweld. Dat hij en zijn medeverdachte haar in een positie hebben gebracht waarin zij daar opnieuw slachtoffer van is geworden, maakt hun handelen des te kwalijker. Zij hebben geveinsd zich te ontfermen over een prostituee in nood maar waren er enkel in geïnteresseerd om aan haar te verdienen. Het geld is ten goede gekomen aan de verdachte en de medeverdachte, die zelf niet werkten, maar structureel leefden van de verdiensten van het slachtoffer, en verder aan hun familieleden in Hongarije. Het hof rekent het de verdachte voorts aan dat hij door het witwassen van de opbrengsten van de prostitutiewerkzaamheden van aangeefster, met zijn medeverdachte de integriteit van het economische verkeer heeft geschaad.
Ten aanzien van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM overweegt het hof
als volgt. In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding hebben als een zodanige handeling te gelden.
Op 10 maart 2016 is de verdachte in verzekering gesteld. Heden, op 7 februari 2020, wijst het hof arrest. De procedure heeft als geheel een periode van nog geen vier jaren bestreken. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie is deze periode niet overschreden.
Het hof overweegt met betrekking tot het beroep van de raadsman op artikel 7 EVRM, dat op 1 januari 2010 het strafmaximum voor mensenhandel tezamen en in vereniging gepleegd en met geweld 12 jaar was. De rechtbank heeft dan ook geen zwaardere straf opgelegd dan het strafmaximum dat van toepassing was ten tijde van het misdrijf en de door het hof op te leggen straf zal ook binnen dit strafmaximum vallen. Van schending van artikel 7 van het EVRM is dan ook geen sprake.
Het hof ziet geen aanleiding bij de bepaling van de straf rekening te houden met een eventuele toekomstige veroordeling van de verdachte in een andere zaak in eerste aanleg. Indien de verdachte in die zaak wordt veroordeeld en bestraft, zal de rechtbank in die zaak op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht bij de bepaling van de straf rekening houden met het onderhavig arrest voor zover die feiten zijn gepleegd voorafgaand aan de onderhavige feiten als werden zij gelijktijdig berecht.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 175.000,00, bestaande uit € 170.000,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Ten aanzien van de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade heeft de advocaat-generaal verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 166.500,00. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade wordt toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep bepleit dat het materiële schadebedrag dient te worden gematigd tot ongeveer € 45.000,00. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft verklaard dat hij wel geld heeft ontvangen, maar dat dit soms € 50,00, soms € 100,00 en soms niets was. Daarnaast heeft aangeefster zelf verklaard dat er € 40.000,00 in de kluis van de verdachte lag. Dit zou het geld zijn wat zij in de afgelopen twee jaar had verdiend en dat de verdachte apart had gehouden. Verder heeft zij € 13.187,10 overgemaakt via Western Union. Voorts heeft aangeefster ook van haar inkomsten geprofiteerd in de vorm van huur van een luxe appartement in Amsterdam, boodschappen en een groot gedeelte van de inkomsten. Bovendien stelt de verdachte dat aangeefster van de 680 dagen dat zij een kamer heeft gehuurd, er slechts 340 heeft gewerkt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden door gederfde inkomsten. Het hof neemt met de benadeelde partij de kamerverhuurgegevens als uitgangspunt voor het aantal in Nederland gewerkte dagen in de ten laste gelegde periode, omdat dit objectieve gegevens zijn, in tegenstelling tot de verklaring van aangeefster dat zij van [naam] had gehoord dat er € 40.000,00 in de kluis lag en dat dat haar inkomsten van twee jaar betrof. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat uit het dossier volgt dat aangeefster minimaal 666 dagen een kamer heeft gehuurd in de bewezenverklaarde periode. Uit de bewijsmiddelen volgt namelijk dat aangeefster in 258 dagen (in 2010), 286 dagen (in 2011) en 121 dagen (in 2012) een kamer heeft gehuurd. Verder is aangeefster op 3 april 2010 werkend aangetroffen in de Molensteeg, terwijl die dag niet uit de kamerverhuurgegevens blijkt. [1] Het hof overweegt dat de verklaringen van aangeefster omtrent haar werktijden overeenkomen met de kamerverhuurgegevens en dat de getuige [getuige] heeft bevestigd dat aangeefster elke dag werkte. [2] Het hof heeft voorts in het dossier geen aanknopingspunt gevonden voor de stelling van de verdachte dat aangeefster slechts 340 dagen heeft gewerkt, terwijl zij meer dan 650 dagen een kamer huurde. Gelet op het feit dat de kamerverhuurgegevens niet telkens doorlopende periodes laten zien, maar ook afzonderlijke dagen, acht het hof dit ook niet aannemelijk. Het hof acht, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aannemelijk dat aangeefster in de bewezenverklaarde periode (ten minste) 666 dagen heeft gewerkt.
De benadeelde partij gaat er in de vordering tot materiële schadevergoeding van uit dat zij per dag gemiddeld een bedrag van € 250,00 moet hebben overgehouden. Bij de berekening gaat zij er van uit dat aangeefster gemiddeld € 400,00 per dag verdiende (na aftrek kamerhuur). Voorts gaat zij uit van gemiddelde kosten van € 150,00 per dag voor levensonderhoud. Het hof sluit zich hierbij aan en benadrukt dat het gevorderde bedrag van € 250,00 een schatting is en dat het ervan uitgaat dat de benadeelde partij meer inkomsten uit prostitutie moet hebben gegenereerd en minder kosten heeft gemaakt. De vordering is voor het maken van deze schatting voldoende onderbouwd. Het hof wijst de totale materiële schade dan ook toe tot een bedrag van 666 dagen x € 250,00 = € 166.500,00.
Voor het overige (nog 14 gewerkte dagen) is het hof van oordeel dat de vordering tot materiële schade berust op een dubbeltelling van gewerkte dagen en daarom dient te worden afgewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt het hof dat een bedrag van € 5.000,00 redelijk en billijk is.
Conclusie gehele vordering
Het hof stelt het totaal toe te wijzen schadevergoedingsbedrag vast op € 171.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 april 2012. De verdachte is hiervoor hoofdelijk aansprakelijk met zijn mededader.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 273f en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 171.500,00 (honderdeenenzeventigduizend vijfhonderd euro) bestaande uit € 166.500,00 (honderdzesenzestigduizend vijfhonderd euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de medeverdachte hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 171.500,00 (honderdeenenzeventigduizend vijfhonderd euro) bestaande uit € 166.500,00 (honderdzesenzestigduizend vijfhonderd euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 360 (driehonderdzestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 29 april 2012.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C. Fetter, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. S.J. Riem, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 februari 2020.
Mr. S.J. Riem is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal politieregistraties [benadeelde] aanvulling met nummer 2013315883 van 27 oktober 2016, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1], doorgenummerde dossierpagina Z1 05 0124.
2.Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige], met nummer 13BOLK/13DVP14028 van 26 maart 2015, op ambtsbelofte en ambtseed opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2].