ECLI:NL:GHAMS:2020:664

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
23-000192-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van bedreiging van een hulpverlener met levensbedreigende woorden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Turkije in 1998, was eerder vrijgesproken van bedreiging van een hulpverlener, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 september 2018 in Amsterdam de hulpverlener [aangever 1] heeft bedreigd met de woorden: 'Ik weet je te vinden en dan steek ik jou ook neer'. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de politierechter, aangezien hiertegen geen hoger beroep openstond. Het hof heeft de eerdere vrijspraak vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de bedreiging. De bedreiging werd als ernstig beschouwd, vooral omdat het slachtoffer een sociaal pedagogisch medewerker was die werkzaam was bij het Leger des Heils. Het hof heeft de strafmaat verhoogd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, in plaats van de eerder opgelegde straf van één dag. Het hof heeft geen aanleiding gezien om het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de ernst van de bedreiging en de omstandigheden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000192-19
Datum uitspraak: 5 maart 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer
13-183085-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1998,
postadres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 14 september 2018 te Amsterdam [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangever 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik weet je te vinden en dan steek ik jou ook neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat de daarin opgenomen bewijsmiddelen niet zijn uitgewerkt.

Bewijsmiddelen

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en de omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze hierna zijn weergegeven.
1. Een ambtsedig proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2018186892-1 van
14 september 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 1-5).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op
14 september 2018 tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van
[aangever 1]:
Ik ben sociaal pedagogisch medewerker bij het Leger des Heils in Amsterdam. Ik was vandaag werkzaam bij de opvang op de [adres 2]. Ik hoorde van een collega dat er problemen waren tussen een aantal personen voor de deur van de opvang. Ik ben vervolgens naar buiten gelopen. Ik hoorde dat een persoon begon met dreigen. Ik hoorde dat de persoon tegen mij zei: “ik weet je te vinden en dan steek ik jou ook neer”.
2. Een proces-verbaal van 27 november 2018, opgemaakt door mr. R. van de Water,
rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op
27 november 2018 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van
[aangever 1] (het hof begrijpt: aangever [aangever 1]):
De verdachte bedreigde mij. Hij riep tegen mij en dat hij mij zou gaan steken, dat hij wist waar ik werkte en dat hij terug zou komen.
3. Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2018186892-10 van
15 september 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar
[verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 12-13).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op
15 september 2018 tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van
[aangever 2]:
Ik stond buiten voor het Leger des Heils (het hof begrijpt: op 14 september 2018 op de [adres 2]). Ik zag dat een medewerker van het Leger des Heils een akkefietje kreeg met een man. Ik hoorde dat de man het volgende zei: “Ik steek jullie allemaal neer”. Het was echt levensbedreigend. Ik heb geen mes gezien, maar hij dreigde wel iemand neer te steken.
4. Een ambtsedig proces-verbaal aanhouding met nummer PL1300-2018186892-2 van 14 september 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 17-18).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 14 september 2018 te Amsterdam hield ik als verdachte aan: Nn Ad1r000 O 180914 1855.
5. Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018186892-8 van
15 september 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina 15).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
De verdachte was ingeboekt als: NN Ad1r000 O 180914 1855. De verdachte bleek na de vingerafdrukcontrole te zijn genaamd: [verdachte] geboren [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats].

Bewijsoverweging feit 2

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van feit 2 dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte wel dingen heeft geroepen, maar dat hij dit voornamelijk heeft gericht tegen [aangever 2]. Daarnaast kan niet overtuigend worden bewezen dat aangever zich bedreigd voelde indien er drie volwassen mannen op de verdachte liggen.
De verweren worden weerlegd door de inhoud van de opgenomen bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 14 september 2018 te Amsterdam [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [aangever 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik weet je te vinden en dan steek ik jou ook neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreigingen van een hulpverlener. De bedreigingen hebben de hulpverlener angst aangejaagd. Het hof acht de bedreiging des te kwalijker nu het slachtoffer een sociaal pedagogisch medewerker was die werkte bij het Leger des Heils, welke medewerkers juist zijn aangesteld om mensen als de verdachte behulpzaam te zijn. Het hof neemt dit de verdachte zeer kwalijk en zal dit ten nadele van de verdachte meewegen in de strafmaat.
Het hof ziet geen aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen. De reclassering heeft zich in het rapport van 15 maart 2019 beperkt tot het benoemen van “voors- en tegens” ten aanzien van het jeugdstrafrecht en acht het twijfelachtig in hoeverre de verdachte nog pedagogisch te beïnvloeden is. Een uitgebreide onderbouwing ontbreekt echter. Het hof acht het advies daarmee onvoldoende onderbouwd, waarbij het hof nog opmerkt dat de raadsman ter terechtzitting niet heeft betoogd om bij het bepalen van de strafmaat aansluiting te zoeken bij het adolescentenstrafrecht.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Een taakstraf, zoals door de raadsman ter terechtzitting uiteindelijk is bepleit, acht het hof niet passend gelet op genoemde strafmaatbepalende omstandigheden. De door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van 1 dag vindt het hof geen recht doen aan de ernst van het feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. J.L. Bruinsma en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 maart 2020.