ECLI:NL:GHAMS:2020:606

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
1900059
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het nihil-percentage op de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor deelvissers en scheepsbeheerders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van het nihil-percentage van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor een belanghebbende die zowel deelvisser als scheepsbeheerder is. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag opgelegd aan de belanghebbende voor het jaar 2015, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 41.484. Na bezwaar van de belanghebbende heeft de rechtbank Noord-Holland de aanslag vernietigd en het beroep gegrond verklaard, waarbij de aanslag werd verminderd naar nihil. De inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende recht heeft op het 0%-tarief van de Zvw, ondanks zijn dubbele hoedanigheid. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de tekst van artikel 5.4, derde lid, van de Regeling Zorgverzekering niet uitsluit dat het nihil-percentage van toepassing kan zijn wanneer de verzekeringsplichtige ook scheepsbeheerder is. Het Hof heeft deze conclusie bevestigd en benadrukt dat de voorwaarden voor het nihil-percentage niet vereisen dat de verzekeringsplichtige de scheepsbeheerder juridisch aansprakelijk kan stellen voor ziektekosten. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 1.050.

De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de Regeling Zorgverzekering in relatie tot de rechten van vissers en scheepsbeheerders, en benadrukt de noodzaak om de bescherming van de gezondheid en veiligheid van vissers aan boord van vissersvaartuigen te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/00059
10 maart 2020
uitspraak van de vierde belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 18/1656 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X],te [woonplaats], belanghebbende
(gemachtigde: H.W. Koning)
en
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 op 31 maart 2017 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 41.484.
1.2.
Na daartegen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 20 december 2018 als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt de uitspraken op bezwaar;
 vermindert de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw naar nihil en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 januari 2019 en nader gemotiveerd in een op 15 februari 2019 bij het Hof ingekomen schrijven. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2020. Aldaar is verschenen de gemachtigde van belanghebbende, voornoemd. Van de zijde van de inspecteur zijn verschenen mr. drs. B.J.E. Lodder en H.A. van Eck. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is eigenaar van het schip ‘ [naam] (hierna: het schip). Het schip is een vissersvaartuig.
2. Eiser is verzekeringsplichtige voor de Zvw.
3. Eiser maakt samen met andere deelvissers deel uit van maatschap [naam] .
4. Eiser heeft het schip ter beschikking gesteld aan de maatschap.
5. Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor het jaar 2015 winst uit twee ondernemingen aangegeven. De aangegeven winst onder de naam [naam] betreft het aandeel in de maatschap. De aangegeven winst onder de naam [naam] bedraagt -/- € 6.438; dit betreft de winst behaald met de eenmanszaak.
6. Met dagtekening 31 maart 2017 heeft verweerder de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw voor het jaar 2015 vastgesteld. Het bijdrage-inkomen is daarbij vastgesteld op € 41.484.
7. Op 24 maart 2017 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar ontvangen.
8. Met dagtekening 9 januari 2017 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan.
9. De gemachtigde van eiser heeft bij e-mailbericht van 24 februari 2018 verzocht om een nieuwe uitspraak op bezwaar met een gecorrigeerde datum met het oog op het instellen van beroep.
10. Met dagtekening 27 februari 2018 heeft verweerder een gecorrigeerde versie van de uitspraak op bezwaar toegestuurd.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of belanghebbende recht heeft op toepassing van het 0%-tarief in de zin van artikel 5.4, derde lid, onderdeel a, van de Regeling zorgverzekering.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd verwijst het Hof naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende overwogen:

Inhoudelijke beoordeling
24. Artikel 45, leden 1 tot en met 3 van de Zvw luiden als volgt:
1. De door de inhoudingsplichtige verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage bedraagt een percentage van het loon, bedoeld in artikel 42, eerste lid.
2. De door de verzekeringsplichtige verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage bedraagt een percentage van het bijdrage-inkomen.
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde bijdragepercentages worden vastgesteld bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën, waarbij voor daarbij aan te geven bestanddelen van het loon of het bijdrage-inkomen een afwijkend percentage kan worden vastgesteld.
25. Artikel 5.4, leden 1 tot en met 3 van de Regeling zorgverzekering luiden als volgt:
1. Het percentage, bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, wordt vastgesteld op 6,95.
2. Het percentage, bedoeld in artikel 45, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet, wordt vastgesteld op 4,85.
3. In afwijking van het eerste of tweede lid, wordt het percentage vastgesteld op nihil:
a. over bijdrage-inkomen voortvloeiende uit werkzaamheden van een verzekeringsplichtige aan boord van een zeeschip in de zin van het Burgerlijk Wetboek, mits de werkgever of de scheepsbeheerder, bedoeld in artikel 1, onderdeel I, van de Wet zeevarenden, het risico als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Zorgverzekeringswet, op grond van een verdragsrechtelijke bepaling of een bepaling die daarop stoelt, in belangrijke mate voor zijn rekening neemt zolang deze verzekeringsplichtige niet is teruggekeerd of heeft kunnen terugkeren naar het land waar hij zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft;
b. over belastbare periodieke uitkeringen of verstrekkingen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting als bedoeld in artikel 3.101, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, tenzij artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 toepassing vindt, indien deze periodieke uitkering of verstrekking ook in 2005 is genoten.
26. Artikel 1, onderdeel I van de Wet zeevarenden bepaalt wat onder scheepsbeheerder moet worden verstaan:
scheepsbeheerder: de eigenaar of de rompbevrachter van een schip, of een vennootschap als bedoeld in artikel 311, derde lid van het Wetboek van Koophandel aan wie de eigenaar de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip heeft overgedragen, of indien het een vissersvaartuig betreft, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de eigenaar de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het vissersvaartuig heeft overgedragen.
27. In de toelichting op de wijziging met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2008 van artikel 5.4, derde lid, onderdeel a, van de Regeling zorgverzekering is opgemerkt (Staatscourant nr. 37704, 30 december 2014):

TOELICHTING
Met de onderhavige wijzigingsregeling wordt de Regeling zorgverzekering op de volgende punten gewijzigd:
- (…)
- reparatie van een omissie door het nihil-percentage van toepassing te laten zijn op alle verzekeringsplichtigen aan boord van een zeeschip, en niet enkel op degenen die op basis van een zee-arbeidsovereenkomst, de uitzendovereenkomst daaronder begrepen, werkzaam zijn;
(…)
Artikel I, onderdeel C, derde lid, en Artikel II
In artikel 5.4, derde lid, onderdeel a, van de Regeling zorgverzekering is geregeld dat over bijdrage-inkomen van verzekeringsplichtigen die op basis van een zee-arbeidsovereenkomst, de uitzendovereenkomst daaronder begrepen, werkzaam zijn aan boord van een zeeschip, geen inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd is (nihiltarief) indien de werkgever of scheepseigenaar op grond van een verdragsverplichting of een bepaling die daarop stoelt de kosten van geneeskundige zorg betaalt waaraan zijn medewerkers buitengaats (en in landen waar zij niet thuishoren) behoefte hebben. Dit artikel is eind 2013 nog gewijzigd in verband met de inwerkingtreding van het ILO Martiem Arbeids-verdrag, waarmee de uitzendovereenkomst met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2008 onder het begrip zee-arbeidsovereenkomst werd gebracht. Hiermee kwamen uitzendkrachten ook onder het nihilpercentage te vallen.
Inmiddels is er ook een ‘Work in fishing Convention, 2007 (C 188)’ (ILO Visserijverdrag) opgesteld, waarvan de ratificatie en de implementatie in voorbereiding is. De sociale partners hebben bij de consultatie over dit verdrag (brief van 8 oktober 2014) aangegeven dat voornoemde wijziging tot gevolg heeft gehad dat de zeevarenden (waaronder ook vissers) die op basis van een maatschapsovereenkomst werkzaam zijn op een Nederlands schip, niet meer onder het nihilpercentage vallen (een maatschapsovereenkomst is geen zee-arbeidsovereenkomst), terwijl de scheepsbeheerder wel financieel verantwoordelijk is voor de kosten van zorg gedurende de reis en in vreemde havens ingevolge artikel 734a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit is een onwenselijke situatie die dient te worden gerepareerd. Omdat aan de wijziging in 2013 van de Regeling zorgverzekering terugwerkende kracht was verleend tot en met 2008, werkt deze correctie eveneens terug tot en met 2008. Overigens heeft de wijziging in 2013 er niet toe geleid dat de Belastingdienst maatschapsvissers alsnog vanaf 2008 premies heeft opgelegd, zodat de terugwerkende kracht van deze wijziging geen praktische gevolgen heeft.
Wijziging van de Regeling zorgverzekering is eveneens wenselijk in het licht van de voorbereidingen op de implementatie van het ILO-Visserijverdrag. Dit verdrag schrijft voor dat de verdragsluitende partijen maatregelen nemen om te voorzien dat vissers (dat wil zeggen zeevarenden in de zeevisserij), overeenkomstig nationaal recht, aanspraak hebben op kosteloze medische zorg gedurende de reis en het verblijf in vreemde havens. Ingevolge dat verdrag is ook hier de scheepsbeheerder aansprakelijk voor de kosten van medische zorg die buitengaats en in vreemde havens worden gemaakt. Nu het verdrag van toepassing is op alle vissers, ongeacht de overeenkomst op basis waarvan ze arbeid verrichten op een vissersschip dat de Nederlandse vlag voert, dient het toepassingsbereik van artikel 5.4, derde lid, onderdeel a, te worden uitgebreid. Ten aanzien hiervan hebben de sociale partners in hun consultatie opgemerkt dat dit recht ook al gold voordat artikel 734a van Boek 7 BW in 2013 werd ingevoerd, namelijk op grond van het voormalige artikel 415, vijfde lid, van het Wetboek van Koophandel (WvK).
Het nieuwe artikel 5.4, derde lid, onderdeel a, van de Regeling zorgverzekering regelt derhalve dat het nihilpercentage van toepassing is op verzekeringsplichtigen aan boord van een zeeschip in de zin van boek 8, van het Burgerlijk wetboek, indien de werkgever of de scheepsbeheerder de kosten voor medische zorg in belangrijke mate voor zijn rekening neemt zolang deze verzekeringsplichtige niet is teruggekeerd of heeft kunnen terugkeren naar het land waar hij zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.”
28. De rechtbank stelt vast dat de bepalingen uit het Work in fishing Convention, 2007 (C 188), ook wel aangeduid als het ILO Visserijverdrag (hierna: het Verdrag), aangemerkt kunnen worden als ‘een verdragsrechtelijke bepaling of een bepaling die daarop stoelt’ als bedoeld in artikel 5.4, derde lid, van de Regeling zorgverzekering.
29. Eiser heeft als verzekeringsplichtige werkzaamheden verricht aan boord van een zeeschip waarvan hij tevens scheepsbeheerder is. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze dubbele hoedanigheid toepassing van het nihil-percentage in de weg staat. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het nihil-percentage alleen van toepassing is als de kosten voor medische zorg van een opvarende voor rekening komen van een ander, de scheepsbeheerder, zodat de opvarende geen beroep hoeft te doen op zijn zorgverzekering. In het geval dat de hoedanigheid van opvarende en scheepsbeheerder verenigd is in één persoon, is er geen ander, en wordt dus niet voldaan aan de voorwaarde voor toepassing van het nihil-percentage, aldus verweerder. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij twee ondernemingen drijft: deelvisser in een maatschap en exploitant van een schip. De kosten van medische zorg in zijn hoedanigheid van deelvisser komen voor rekening van zijn eenmanszaak. De eenmanszaak is verplicht een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten ter dekking van de medische kosten van alle opvarenden, waaronder die van hemzelf als deelvisser. Zonder deze zogeheten Protection and Indemnity-verzekering (hierna: P&I-verzekering), krijgt men niet de benodigde certificaten om uit te varen. Omdat hij (als deelvisser) bij zichzelf (als scheepsbeheerder) geen vergoeding van kosten kan afdwingen, zal eiser (als scheepsbeheerder) op de P&I-verzekering een beroep doen en niet op de zorgverzekering, aldus eiser.
30. De rechtbank is van oordeel dat de tekst van artikel 5.4, derde lid, van de Regeling zorgverzekering niet uitsluit dat het nihil-percentage toepassing kan vinden, indien de hoedanigheden van verzekeringsplichtige en scheepsbeheerder in één persoon zijn verenigd. Tekst noch toelichting op de wijziging van dit artikel bieden steun aan de opvatting van verweerder dat dit niet mogelijk is. Het nihil-percentage is van toepassing op alle verzekeringsplichtigen aan boord van een zeeschip, zo begrijpt de rechtbank uit de toelichting. Daaraan doet niet af dat eiser in zijn hoedanigheid van deelvisser niet bij zichzelf als scheepsbeheerder vergoeding van kosten voor medische zorg juridisch kan afdwingen.
31. In de toelichting bij de wijziging van artikel 5.4, derde lid, van de Regeling zorgverzekering vermeldt de regelgever dat de wijziging wenselijk is in het licht van de voorbereidingen op de implementatie van het Verdrag. Gezien deze duidelijke verwijzing naar het Verdrag zoekt de rechtbank voor de vraag of het nihil-percentage van toepassing is in het geval de verzekeringsplichtige aan boord tevens scheepsbeheerder is, aansluiting bij bepalingen die stoelen op het Verdrag. De rechtbank is van oordeel dat de bepalingen opgenomen in de bijlage bij richtlijn EU 2017/159 aangemerkt kunnen worden als dergelijke bepalingen, ook al is deze richtlijn nog niet in werking getreden in 2015.
32. In de richtlijn EU 2017/159 van de Raad van de Europese Unie van 19 december 2016 tot uitvoering van de op 21 mei 2012 door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag is het volgende opgenomen:
Overwegende hetgeen volgt:
(…)
(13) De Overeenkomst geldt voor vissers die, in welke hoedanigheid ook, op basis van een arbeidsovereenkomst of in een arbeidsverhouding werkzaam zijn aan boord van vissersvaartuigen die bij zeevisserij betrokken zijn en de vlag van een lidstaat voeren of onder de volledige rechtsmacht van een lidstaat zijn geregistreerd.
(14) Met het oog op de bescherming van de veiligheid en de gezondheid op het werk van vissers die, in welke hoedanigheid ook, op basis van een arbeidsovereenkomst of in een arbeidsverhouding werkzaam zijn, mag de Overeenkomst ook worden toegepast op alle andere vissers aan boord van hetzelfde vissersvaartuig.
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Deze richtlijn geeft uitvoering aan de op 21 mei 2012 door werkgevers en werknemers („de sociale partners”) op het niveau van de Unie in de zeevisserijsector, namelijk het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche), gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007.
De tekst van de Overeenkomst gaat als bijlage bij deze richtlijn. (…)
Artikel 6
Deze richtlijn treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007.
De Commissie maakt in het
Publicatieblad van de Europese Uniede datum van inwerkingtreding bekend van dat verdrag. (…)
BIJLAGE
Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag inzake arbeid in de visserij van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007
WERKGEVERS EN WERKNEMERS („DE EUROPESE SOCIALE PARTNERS”) IN DE ZEEVISSERIJSECTOR,
(…)
Gezien:
1. het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”), en met name de artikelen 153 tot en met 155;
2. het Verdrag inzake arbeid in de visserij („C188” of „het Verdrag”) van de Internationale Arbeidsorganisatie („IAO”) uit 2007;
3. (…)
Overwegende hetgeen volgt:
(…)
2. C188 werd goedgekeurd met 437 stemmen voor, 2 stemmen tegen en 22 onthoudingen. Alle aanwezige regeringsvertegenwoordigers (53 stemmen), alle aanwezige werknemersvertegenwoordigers (25 stemmen) en alle aanwezige werkgeversvertegenwoordigers (22 stemmen) van de 27 lidstaten van de Europese Unie („de lidstaten”) stemden voor de goedkeuring van het Verdrag.
3. De globalisering heeft een diepgaand effect op de visserijsector en het is zaak de rechten van de vissers te bevorderen en te beschermen.
4. De IAO vindt de visserij een gevaarlijk beroep in vergelijking met andere beroepen.
5. Doel van C188 is degelijke arbeidsomstandigheden voor vissers aan boord van vissersvaartuigen te waarborgen met behulp van minimumeisen voor werkzaamheden aan boord, accommodatie en voedsel, veiligheid op het werk, bescherming van de gezondheid, medische zorg en sociale zekerheid. (…)
11. De bepalingen van C188 betreffende de kwaliteit van de medische zorg, de accommodatie, het voedsel, de leefomstandigheden, de compensaties bij gevaar of ziekte en de sociale bescherming moeten worden beschouwd als vallend onder de veiligheid en gezondheid op het werk van vissers, gezien de specifieke kenmerken van het werk aan boord van een vissersvaartuig (bijvoorbeeld het geografische isolement, de vermoeidheid en de — meestal fysieke — aard van de werkzaamheden).
12. C188 geldt voor alle vissers („vissers”), gedefinieerd in artikel 1, onder e), als „iedere persoon die in welke hoedanigheid dan ook is aangeworven of beroepswerkzaamheden aan boord van een vissersvaartuig verricht, ook aan boord werkzame personen die worden betaald op basis van een aandeel van de vangst, met uitzondering van piloten, marinepersoneel, andere personen in permanente dienst van een overheid, aan de kust gevestigde personen die werk aan boord van een vissersvaartuig verrichten en waarnemers”. Door de beperkingen in het VWEU zijn de Europese sociale partners niet bevoegd een door een besluit van de Raad uit te voeren tekst goed te keuren die betrekking heeft op vissers die noch een arbeidsovereenkomst hebben, noch in een arbeidsverhouding werkzaam zijn. De toepassing van andere of geen normen op dergelijke vissers op hetzelfde vaartuig als vissers die een arbeidsovereenkomst hebben of in een arbeidsverhouding werkzaam zijn, kan gevolgen hebben voor de algemene veiligheid en gezondheid op het werk (met inbegrip van de leef- en werkomstandigheden) van laatstgenoemden. Ter bescherming van de vissers die een arbeidsovereenkomst hebben of in een arbeidsverhouding werkzaam zijn, vinden de Europese sociale partners het bijgevolg gerechtvaardigd deze Overeenkomst niet alleen toe te passen op vissers die een arbeidsovereenkomst hebben of in een arbeidsverhouding werkzaam zijn, maar ook op alle andere vissers op hetzelfde vaartuig. (…)
DEEL 1
DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED
DEFINITIES
Artikel 1
Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt verstaan onder:
a) (…)
f)
visser: elke persoon die tewerkgesteld of in dienst genomen is of in enige hoedanigheid werkzaamheden verricht aan boord van een vissersvaartuig onder de voorwaarden van artikel 2, met uitzondering van havenloodsen en walpersoneel dat werkzaamheden verricht aan boord van een vissersvaartuig aan de kade;
TOEPASSINGSGEBIED
Artikel 2
1.Tenzij anders bepaald, is deze Overeenkomst van toepassing op:
a) alle vissers die — in welke hoedanigheid ook — op basis van een arbeidsovereenkomst of in een arbeidsverhouding werkzaam zijn op alle vissersvaartuigen die bij commerciële visserij betrokken zijn;
b) alle andere vissers op hetzelfde vaartuig als de onder a) bedoelde vissers, om de bescherming van de algemene veiligheid en gezondheid te waarborgen.
(…)
DEEL 5
VEILIGHEID EN GEZONDHEID OP HET WERK
BESCHERMING VAN DE GEZONDHEID EN MEDISCHE ZORG; BESCHERMING BIJ ARBEIDSGERELATEERDE ZIEKTEN, LETSELS OF OVERLIJDENS
Artikel 26
Alle lidstaten stellen wetten, voorschriften of andere maatregelen vast die waarborgen dat een visser aan boord van een vissersvaartuig dat hun vlag voert of onder hun volledige rechtsmacht is geregistreerd:
a) het recht heeft om aan wal medisch behandeld te worden en tijdig voor behandeling aan wal te worden gebracht als hij het slachtoffer wordt van een ernstig letsel of een ernstige ziekte;
b) over door de eigenaar van het vissersvaartuig verschafte bescherming van de gezondheid en medische zorg kan beschikken wanneer hij i) aan boord is, of ii) aan wal is gebracht in een haven in een ander land dan het land dat voor de bescherming van de sociale zekerheid van de visser verantwoordelijk is; alsmede
c) bij arbeidsgerelateerde ziekten of letsels verder toegang heeft tot adequate medische zorg overeenkomstig de nationale wetten, voorschriften of gebruiken.
Artikel 27
Alle lidstaten stellen wetten, voorschriften of andere maatregelen vast die waarborgen dat de in artikel 26, onder b), bedoelde bescherming van de gezondheid en medische zorg:
d) onderworpen zijn aan de toepasselijke bepalingen van Richtlijn 92/29/EEG en artikel 28 van deze Overeenkomst, als de visser aan boord is; en
e) medische behandeling en daarbij aansluitende materiële bijstand en ondersteuning tijdens de medische behandeling omvatten, als de visser aan wal is gebracht in een haven in een ander land dan het land dat voor de bescherming van de sociale zekerheid van de visser verantwoordelijk is.
Artikel 28
Alle lidstaten stellen wetten, voorschriften of andere maatregelen vast die waarborgen dat:
a) naast de vereisten van artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 92/29/EEG — de medische producten en de medische uitrusting die zich aan boord van een vissersvaartuig moeten bevinden, ook afhangen van het gebied van de activiteit;
b) naast de vereisten van artikel 5, lid 3, van Richtlijn 92/29/EEG — bij de speciale opleiding van de vissers ook rekening wordt gehouden met het aantal vissers aan boord, de plaats van de activiteit en de duur van de zeereis;
c) de in artikel 5, lid 1, van Richtlijn 92/29/EEG bedoelde handleidingen in een voor de onder
b) van dit artikel bedoelde opgeleide vissers begrijpelijke taal en vorm zijn opgesteld;
d) de in artikel 6, lid 1, van Richtlijn 92/29/EEG bedoelde medische consulten ook via satellietcommunicatie beschikbaar zijn en de vissersvaartuigen die hun vlag voeren of onder hun volledige rechtsmacht geregistreerd zijn, voor radio- of satellietcommunicatie zijn uitgerust om dergelijke consulten te ontvangen; alsmede
e) de vissersvaartuigen die hun vlag voeren of onder hun volledige rechtsmacht geregistreerd zijn, een door de bevoegde autoriteit gebruikte of goedgekeurde medische handleiding of de meest recente uitgave van the International Medical Guide for Ships aan boord hebben.
Artikel 29
Alle lidstaten stellen wetten, voorschriften of andere maatregelen vast die waarborgen dat:
a) de in artikel 26, onder b), en artikel 28 voorgeschreven medische zorg gratis aan de visser wordt verleend, voor zover dit strookt met de nationale wetgeving en gebruiken van de lidstaten; en dat
b) totdat de visser is gerepatrieerd — de eigenaar van het vissersvaartuig de kosten van de medische zorg draagt waarvan de visser krachtens artikel 29, onder a), is vrijgesteld, als het land dat voor de bescherming van de sociale zekerheid van de visser verantwoordelijk is, de kosten niet draagt uit hoofde van zijn socialezekerheidsstelsel; en dat
c) de eigenaar van het vissersvaartuig de kosten van de in artikel 26, onder c), voorgeschreven medische zorg draagt, als het land dat voor de bescherming van de sociale zekerheid van de visser verantwoordelijk is, de kosten niet draagt uit hoofde van zijn stelsel voor sociale zekerheid.
Artikel 30
Nationale wetten of voorschriften kunnen de eigenaar van een vissersvaartuig vrijstellen van de verantwoordelijkheid de kosten van de in artikel 29, onder b) en c), bedoelde medische zorg te dragen, als het letsel niet tijdens de exploitatie van het vissersvaartuig is opgelopen, de ziekte of de kwaal tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst verborgen is gehouden of de eigenaar van het vissersvaartuig aantoont dat het letsel of de ziekte het gevolg was van opzettelijk wangedrag van de visser.
Artikel 31
1. Alle lidstaten nemen maatregelen om de vissers — overeenkomstig de nationale wetten, voorschriften of gebruiken — te beschermen tegen arbeidsgerelateerde ziekten, letsels of overlijdens.
2. Bij letsels als gevolg van arbeidsongevallen of beroepsziekten hebben de vissers toegang tot de overeenkomstige compensatie in overeenstemming met de nationale wetten en voorschriften.
3. Als het land dat voor de bescherming van de sociale zekerheid van de vissers verantwoordelijk is, de in lid 1 — en bijgevolg lid 2 — van dit artikel bedoelde bescherming niet biedt uit hoofde van zijn socialezekerheidsstelsel, is de eigenaar van het vissersvaartuig voor die bescherming verantwoordelijk.
Artikel 32
Rekening houdend met de kenmerken van de visserijsector mogen de financiële verantwoordelijkheden van de eigenaar van het vissersvaartuig uit hoofde van de artikelen 29 en 31 worden gewaarborgd door:
a) een stelsel van aansprakelijkheid van de eigenaren van vissersvaartuigen; of
b) een verplichte verzekering, compensatie van de werknemers of andere regelingen.
33. De rechtbank is van oordeel dat uit deze richtlijn, met name overweging (14) en de artikelen 1, onder f, en 2 van de Bijlage, volgt dat op alle vissers aan boord van hetzelfde vaartuig dezelfde normen dienen te gelden met het oog op de algemene veiligheid en gezondheid van vissers. Dat betekent dat het nihil-percentage van toepassing is op het bijdrage-inkomen van eiser dat voortvloeit uit zijn werkzaamheden als deelvisser.
34. Niet in geschil is dat het vastgestelde bijdrage-inkomen volledig voortvloeit uit de werkzaamheden als deelvisser.
35. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
In de onderhavige zaak heeft belanghebbende een dubbele hoedanigheid: hij is een verzekeringsplichtige die aan boord van een zeeschip werkzaamheden heeft verricht en hij is tevens de scheepsbeheerder van het zeeschip. Net als de rechtbank staat het Hof voor de afweging of deze dubbele hoedanigheid aan toepassing van het in artikel 5.4, derde lid, onderdeel a, van de Regeling Zorgverzekering opgenomen nihil-percentage in de weg staat. Het Hof acht het door de rechtbank in rechtsoverwegingen 24 tot en met 28 gehanteerde toetsingskader juist en dit zal ook zal ook door het Hof tot uitgangspunt worden genomen.
5.2.
Het Hof komt vervolgens tot dezelfde conclusie als de rechtbank. Daarbij stelt het Hof vast dat de tekst van artikel 5.4, derde lid, van de Regeling zorgverzekering strookt met de door belanghebbende voorgestane toepassing van het nihil-percentage. Uit deze tekst volgt namelijk geenszins dat indien sprake is van een dubbele hoedanigheid (verzekeringsplichtige en scheepsbeheerder) het nihil-percentage niet van toepassing is; het nihil-percentage is van toepassing op alle verzekeringsplichtigen aan boord van een zeeschip (dus ook op belanghebbende). Uit deze tekst volgt voorts niet, hetgeen de inspecteur betoogt, dat (wil er sprake zijn van het nihil-percentage) de verzekeringsplichtige de scheepsbeheerder juridisch aansprakelijk moet kunnen stellen voor vergoeding van ziektekosten (waarvoor onder meer als voorwaarde geldt dat sprake is van twee verschillende juridische entiteiten). Ook uit de toelichting bij de wijziging van artikel 5.4, derde lid, van de Regeling zorgverzekering (rechtsoverweging 27 van de rechtbankuitspraak) volgt dit niet. Ten overvloede merkt het Hof op dat aan de in rechtsoverweging 32 van de rechtbankuitspraak opgenomen richtlijn steun kan worden ontleend voor de conclusie dat voor alle vissers op een als zeeschip aan de te merken vissersvaartuig dezelfde normen dienen te gelden met het oog op de algemene veiligheid en gezondheid van vissers.
5.3.
In de in hoger beroep overgelegde pleitnota van de inspecteur wijst hij op artikel 7:749 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hij stelt in dat verband “Ik ben van mening dat met de invoering van artikel 749 van Boek 7 BW meer duidelijkheid is gekomen omtrent de status van de maat/scheepsbeheerder ten opzichte van de overige maten. Ik ben van mening dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om de maat die tevens eigenaar en scheepsbeheerder is van het onderhavige schip de rol van werkgever te geven (…)
Uit het van toepassing zijn van al deze verplichtingen blijkt mijns inziens dat sprake is van quasiwerkgeverschap van de scheepsbeheerder ten opzichte van de andere maten.”
Het Hof is van oordeel dat – nog daargelaten dat voornoemd artikel eerst in 2019 is ingevoerd - uit genoemde bepaling niet valt op te maken dat het nihil-percentage van artikel 5.4, derde lid, onderdeel a, van de Regeling zorgverzekering in situaties zoals die van belanghebbende toepassing mist.
Slotsom
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van de inspecteur ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor veroordeling van de inspecteur in de kosten die belanghebbende voor zijn verweer in hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt die kosten met inachtneming van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.050 (2 punten voor proceshandelingen x € 525 x 1 [wegingsfactor]).

7.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 1.050;
- bepaalt dat van de inspecteur voor het instellen van het hoger beroep een griffierecht wordt geheven van € 519.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en M. Greebe, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Cheung als griffier. De beslissing is op 10 maart 2020 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.